Martin
Beversluis is stadsdichter van Tilburg tot augustus van dit jaar. Hij voelt zich in dit ambt thuis als een vis in het
water. In de jaren dat hij de scepter zwaait, heeft hij menig heilig huisje
geschopt, bewierookt en gerenoveerd. Wars van reputaties zette hij een toon die
voor menig collega stadsdichter jaloers makend geweest is. Hij wilde dan ook maar wat graag stadsdichter
van ‘013’ worden.
Hij
heeft er hard aan gewerkt om het zover te laten komen. Niet alleen herdacht hij
zijn twintigjarig dichtersjubileum (zijn debuutbundel De Zeisloper verscheen in eigen beheer in 1995), hij bracht ook zijn
tiende dichtbundel uit, Meandertaler.
Een titel die de associatie met Neanderthaler niet kan ontlopen, mede gezien
het woest geportretteerde gelaat van de dichter op het omslag. Hij sierde er
zijn installatie mee op.
De
bundel telt 3 afdelingen: Tijd (11
gedichten), Landschap (13 gedichten)
en Zee (7 gedichten).
De
gedichten in die eerste afdeling, Tijd,
zijn erotische, melancholieke herinneringen en overdenkingen. Leven, liefde,
seks en dood worden door deze gedichten aan elkaar geschakeld. Het een leidt
tot het ander, zo gaat dat.
(…)
huidherinneringen
strelen en
dichtbij
de glooïngen van
je vel en been het
terrein dat ik mag
ontginnen om
eenmaal ontgonnen
opnieuw te
beginnen
begonnen.
Het
gebeurt waar je bij bent en je kunt er niets aan doen, lijkt de teneur van deze
gedichten. Ze passen goed bij het motto dat de bundel siert:
We
stoeien in de branding van een broeierige tijd. Wat ons drijft [het] is een
kleine stille strijd.
Van
Thé Lau van The Scene (uit Kleine stille
strijd).
In
de afdeling passen dan ook de twee solidariteitsgedichten Laatste rol (bij het overlijden van grensrechter Richard
Nieuwenhuizen) en Geparkeerd op een
vluchtstrook (ter gedachtenis aan de slachtoffers van de MH17).
In de tweede en
langste afdeling, Landschap, is een dichter
aan het woord die zijn verschillende gezichten laat zien: nu eens recalcitrant,
dan weer onschuldig bij het naïeve af, of juist
melancholisch en berustend, want zo gaat het immers.
uiteindelijk tekenden we maar
bij het kruisje omdat daar de
schat lag naar onze vaste
overtuiging we herhaalden
onszelf als een teken van
stress
en we gingen ook wel eens
gewoon dood
tot het tijd was op te staan.
De bundel eindigt met de afdeling zee, waarin eigenlijk het enige
‘zeegedicht’ het laatste is: Opdracht.
Met daarin de laatste twee strofen:
ga niet meer langs start zoek niet
om te vinden vloei traag door het
landschap geef leven zodoende
verander met de tijd van zoet
in zout bevrijd van identiteit
kronkel vloeibaar en vermeng
verder tot je de zee zelf bent.
Martin Beversluis kan nog wel even verder, nog wel zo’n twintig jaar om
maar eens te beginnen. Ook als hij geen stadsdichter is van Tilburg. Zolang hij
de stad, de liefde en de dood omarmt zal de dichtader stromen. Tot hij de zee
zelf is.
Meanderthaler, Martin Beversluis, Uitgeverij Blikvorm, Tilburg, 2016, ISBN 978-90-823796-1-7
(Wim van Til)