Een dichter in ademnood

Mark van Tongele publiceerde sinds 1994 een negental dichtbundels en poogt al die jaren een eigenzinnig oeuvre op te bouwen. Zijn uitgever omschrijft hem als een van de grote geheimtips van de Nederlandstalige poëzie. Zijn vorige bundels werden door een aantal recensenten bejubeld. Wanneer dan een nieuwe bundel van hem verschijnt zijn de verwachtingen hoog gespannen. Helaas, deze nieuwe bundel bewijst andermaal dat in de kunst technisch kunnen op zich wel tot vormschoonheid kan leiden maar betekenisloos is en zonder waarde wanneer het geen inhoudelijke boodschap dekt, de kleren van de keizer kortom. Dat is nu precies het probleem met deze nieuwe bundel.
Reeds bij de bespreking van zijn vorige bundel Met de plezierboot mee liet gewaardeerd poëziekenner Albert Hagenaars een waarschuwende stem horen: "Niet alle jolijt voert naar duidelijke zingeving. Een betere balans daartussen zou deze poëzie in kwaliteit verheffen. Maar zou Van Tongele dan nog genoeg eigenheid overhouden? Alleen hijzelf kan die vraag beantwoorden." Welnu: Ademruis beantwoordt die vraag duidelijk. Van Tongele lijkt met deze bundel, meer nog dan met zijn vorige, poëzie te verwarren met louter woordacrobatie. De lezer wordt om de oren geslagen met neologismen, alliteraties, verklankingen, stilistische sjablonen, verkapte rijmschema’s, gratuite typografie, maar wat wil de dichter zeggen, wat is zijn boodschap? Het begint al met het openingsgedicht Ouverturen: Leegloop met de lazuursteek/borduren. Binnenzinnenvieren ./ Loslippig lichtliederlijk ontwaken ./ Wonderwel. Horizontontwikkeling ./ Tequila sunrise. Openruisfeest.
Om dan helemaal te ontsporen in bijvoorbeeld Kleinodiënschrijntje: Dagpauwoog spiegelnet / loodglans venusschoen / tintinnabulum rijshoofd / spiritusgloeilicht... en zo gaat dat nog zeven versregels en veertig bladzijden door. Wat te denken van: De hele dommelijke dag op de dompel dokkeren? Wanneer deze gratuite woordspielerei dan ook nog gelardeerd wordt met pure rijmelarij wordt het echt gênant: het lijden om te lijden, het liegen om te vliegen, het kwijlen om te zeilen, / het stelen om te kwelen.
Van Tongele doet nog het meest denken aan die circusjongleur, die op puntige stokken borden al draaiende in evenwicht houdt. Beginnend met één bord voegt hij er alsmaar meer stokken en borden aan toe. Leuk om naar te kijken, het dwingt bewondering af voor de behendigheid, maar meer dan wat elementaire kennis van middelpuntvliedende kracht, oefening, handigheid en flair is er niet voor nodig.
Met enige moeite kunnen we Van Tongele onderbrengen bij performancepoëzie als die Vinkenoog en Johnny the Selfkicker in de sixties, maar dat niveau wordt zelfs niet gehaald. Wil hij zich inschrijven in de dadaïstische traditie van Van Ostaijen? Maar daar ontbreekt de context voor en inzicht in het huidig culturele tijdsgewricht.
Van Tongele moet beseffen dat taalvondsten alleen onvoldoende zijn om poëzie te genereren: een woordjongleur is geen dichter. Van Paul Snoek is het bekende citaat Dichters zijn honden die knoken in de grond verstoppen. Zij begraven dingen die anderen moeten ontgraven. In Ademruis is weinig te ontgraven, alleen maar los zand. Ruis gruis. Van Tongele als zelfverklaard meestertaalvirtuoos moet zich dringend bezinnen.

Ademruis, Mark van Tongele, Uitgeverij Atlas, Amsterdam-Antwerpen, 2011, ISBN 978-90-450-1947-5

(Richard Foqué)