De Nederlandse dichter Bert Kooijman, geboren in 1932, heeft dit jaar zijn 20ste dichtbundel gepubliceerd. Hij debuteerde in boekvorm in 1961 met Koningin zwart van woede, maar hij had toen reeds meermaals gedichten in literaire tijdschriften gepubliceerd, onder meer in 1957 in het toenmalig toonaangevende Gard Sivik. Kooijman was ook de eerste Nederlander van wie, in 1980, een bundel verscheen in de poëziereeks van de Antwerpse uitgeverij Contramine. In 1998 bracht Kooijman een eerste verzamelbundel uit Gedichten 1957-1997 en tien jaar later deed hij dat nog eens over met Wat afwezig blijft, gedichten 1957-2007, een boek met een intrigerende titel, zeker wanneer het een verzameld werk betreft. Toch is deze titel zeer subtiel gekozen want Kooijman is een cryptisch, zeg maar vrij hermetisch dichter, en de meeste van zijn gedichten zijn geschreven voor een afwezige, maar het gemis wordt rechtstreeks gecompenseerd door het taalgebruik. Woorden dienen de afwezige te vervangen en dat met zo’n doeltreffendheid dat het gedicht volmaakt moet zijn. Afgerond als een cirkel, gebald als een kei. Geen gemakkelijke opdracht, maar de auteur slaagt wonderwel in zijn bedoelingen.In de inleiding tot de verzamelbundel wordt een puntje van de sluier opgelicht. De dichter verloor zijn moeder toen hij nog geen drie jaar was en dat drukte een enorme stempel op zijn poëzie. Telkens gaat hij naar haar op zoek, zonder haar echter te vernoemen. Ze is een onbekende, een beminde, een geliefde. Ver van alle belijdenispoëzie kapt de dichter woorden uit de rotsen en polijst ze tot kunstvoorwerpen. Zijn gedichten worden verrassend geconstrueerde geheimen. In de verzamelbundel werden 175 gedichten opgenomen, waarvan er 33 nog niet werden gepubliceerd. Naar mate de jaren vorderen lijkt het alsof de poëzie van Bert Kooijman een opener karakter krijgt, maar inderdaad, dat lijkt maar zo, de woordkeuze wordt wat eenvoudiger maar het mysterie blijft. De bundel eindigt als volgt: HET afvallig woord / zal zijn mond niet / laten branden / als een ketter. // Open ligt het nu / om gevierendeeld te worden / in de kerker van dit gedicht. // Een wind van ijs / zal het besnijden. // Maar een lezer / kan het bevrijden / wanneer het zingt.
In Aanwezig licht, de bundel die onlangs zeer mooi werd uitgegeven bij Kleinood & Grootzeer, is de taal nog eenvoudiger en rechtstreekser geworden. Het licht is alom aanwezig, maar de geheimzinnigheid evenzeer: Het gedicht rilt / van betekenis, nu het / transparant te drogen ligt / in zijn voorlopige naam. Waren de gedichten van Bert Kooijman vroeger keien in een heldere rivier, dan zijn zij nu zuivere parels geworden geregen tot een snoer rond de hals van de afwezige. En parels dienen alleen maar mooi te zijn. Niemand moet hun betekenis tot in de verste verte raden.
Wat afwezig blijft, gedichten 1957-2007, Bert Kooijman, Poëzie-uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2008, ISBN 90 6230 093 6
Aanwezig licht, Bert Kooijman, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2011, ISBN 978 90 76644 54 7
(Tony Rombouts)














Als dichteres is Renée van Hekken niet aan haar proefstuk toe. Haar jongste publicatie De hoed van Hortense is zelfs reeds haar achttiende dichtbundel. Zij debuteerde op zeer vroege leeftijd, de dichtbundel HET verscheen in 1970, met gedichten die zij heeft geschreven toen zij nog maar 15 jaar was. De nieuwe bundel wordt haast verteld als een poëtisch verhaal. In de eerste cyclus wordt Hortense in het zonnetje gezet. Ze is een dame op middelbare leeftijd met een minzame glimlach, die graag geniet van al het moois in het leven. Zij tooit zich met haar hoed om zich een beetje te kunnen verbergen, want zij is een vrouwelijke voyeur, een voyeuse, die alles, van onder de rand van haar hoed, nauwlettend in de gaten houdt. Zij wandelt door het leven en voelt zich soms een sprookjesfee, dan weer een bohémienne en zelfs af en toe een niet-kwaadaardige toverheks. Uiteraard ervaart zij meermaals ook 'naaie' momenten, maar die 'vermooit' zij en zij bergt ze op in een doos, gesloten met een strik van tule. Zo maakt zij perfecte trukkendozen die echter nooit meer worden geopend. Wereldvreemdheid is haar echt niet vreemd. Maar zo ziet zij zichzelf niet. Het zijn vooral de anderen die zo vreemd doen. En wat wil je, zelfs schoonheid schept verval en mondt uit in tragiek, maar liefst dan wel in mooie tragiek, zoals in een romantisch boek. Renée van Hekken schrijft over Hortense met veel inzet, maar toch wordt het personage een beetje afstandelijk verwoord in de vrouwelijke vorm van de derde persoon enkelvoud: poëzie wordt poëzij.