Het tobt en het ikt in de verzameling liederen die Els
Moors lispelt in het lezend oor. De blues, althans een vorm van, komt
onwillekeurig in gedachten bij het lezen van Liederen van een kapseizend paard.
‘Een diepe geest vergt net als
een put / veel scheppen aarde’. Het staat in het laatste gedicht van de bundel.
Er is dan al inderdaad veel over de lezer uitgestort. Maar hoe zit het met de
diepte van deze poëzie? Tsja… er wordt een zelfbeeld, een innerlijke foto,
verklankt waaruit vooral reserve spreekt. Tegen het leven aanduwen en
aankijken, niet er - alsof het een roes is -
in opgaan. ‘Zinderend verslag van onomkeerbare ontmoetingen van lichamen
die onder hoogspanning staan’ zo ronkt de flaptekst (zijn er dan omkeerbare
ontmoetingen?). Zinderend? Amme hoela. Er wordt wat werktuigelijk geneukt,
kennelijk zonder groot geluksrendement. En Julio Iglesias plus een daaruit
gekloonde algemeen inzetbare Julio duiken hier en daar ‘veelbelovend’ op. En zo
zwalkt het leven voort. Verwoord in soms dolgedraaide beeldspraak. De dichteres
heeft een taalbeeldenmachine die gemakkelijk op hol slaat: chocolade billen,
glad(?) zaad, een voet die hoog ligt te bloeien op het dashboard, de hommel
schroeft zich een weg door het hout.
Laten we er vanuit gaan dat er
een oprecht thema aan de liederen ten grondslag ligt. Dat zou dan (afgaand op
titel) een levens-beleving zijn waarin vervreemding en onthechting een rol
spelen. Tsja, zoiets kun je er wel uithalen, maar is dat allemaal zo prangend
en bijzonder? Is dit niet de zoveelste selfie, een zelfportretje dat opborrelt
uit de tuttemekneuterigheid die veel denkende mensen regelmatig bevangt. Het
grijpt mij niet aan.
EUROPA IS EEN VROUW II / de aarde zakte en verzonk , diep in zichzelf
als een verlepte / vrouw en zij verstikte ons // van haar jeugdigheid beroofd /
en moddervet wilde ze haar / stoel niet uit kloeg // over valse tanden en een
pruik / net zoals onze vrouwen en hun bekkens / ons omsluiten // mosselschelpen
// wij weten wat het verlangen / met haar doet / zij wordt er onredelijk van
(…).
Er zit veel modern vrouwelijks in
de liederen. Er wordt thee getrokken, er is een ingewikkelde relatie met de
moeder en er zijn problemen met eten (een eetstoornisje?). Ook de (vermoeiende)
verstandhouding met het eigen lichaam speelt een rol in het kapseizend bestaan.
engel leg een nieuw lichaam voor me klaar
/ gevoed door een verschroeiende kogel in mijn slaap / gedragen door sneeuw //
een hoed om met lood en zonlicht in het papier te vlechten / een lange smalle
jongen / en ik neem zijn hand / onthutsend zal ik openklappen / klap klap (…).
Els Moors kan zeker schrijven,
maar ze verliest zich met deze liederen in een oppervlakkig soort gezanik. Het
leven teruggebracht tot damesgedrens. De flap flapt nog even vrolijk verder: meedogenloos, liefdevol, speels, imponerend!
Liederen van een kapseizend paard, Els Moors, Uitgeverij Nieuw Amsterdam / Uitgeverij
het balanseer, 2013, ISBN 978-90-468-1583-0
(Erick Kila)