Dagen van glas is de zevende dichtbundel van Eric Vandenwyngaerden. Een aantal van zijn bundels zijn uitgegeven in eigen beheer, zo ook deze. Het belet niet dat Vandenwyngaerden een zeer actieve dichter is in de letterenwereld en zeker in zijn thuisstad Diest. Zo was hij er stadsdichter en is hij momenteel huisdichter van het AZ-Diest. Daarnaast publiceerde hij in zowat alle belangrijke Nederlandstalige tijdschriften, werd hij opgenomen in heel wat bloemlezingen en werd hij bekroond in diverse wedstrijden. Kortom een gewaardeerd dichter.
Met deze nieuwe bundel werkt Vandenwyngaerden verder aan een oeuvre, dat gekenmerkt wordt door een sterke taalbeheersing, gesteund op een ogenschijnlijk ongedwongen simpele schriftuur, die de lezer meteen invoert in de gedachtewereld van de dichter en zo bij die lezer bijna onbewust, zelfs speels bijwijlen, zijn inhoudelijke boodschap doet insijpelen.
De bundel herbergt een veertigtal gedichten, verdeeld over zes relatief korte cycli en aangevuld met aantekeningen, die de gedichten duiden. In de eerste drie cycli Wat niet dooft, Onder de sluier en Het moment toen put de dichter uit eigen ervaringen. In zijn verzen transformeert hij die innerlijke gevoelens tot een aanspreekbare uitwendige beleving, die hij samenbalt tot een moment van bezinning. De tijd en het tijdsverloop is daarbij de katalyserende agens. Het openingsgedicht Hier ben ik zet reeds de toon: En dan waait de wind / Het huis, het warme huis achter / de luiken, daar waar alle stilte zich bevindt, / steunt in zijn voegen…//…De laatste woorden zijn nog niet gezegd. / Hier ben ik. Buig voorover. Leg je neer.
Gebeurtenissen zijn aanleiding tot zelfreflectie. Wie ben ik? Waar ben ik? Waarom? Wie is de ander en kan ik die kennen? Voorzichtig loopt het pad waarop we moeten. / Een onbekende toekomst slentert met ons mee. // Ik draag een grote liefde, krom mijn rug onder / de zware takken. Onder de bomen en de hemelen. // En hier, denk ik – maar kom ik hier nog ooit terug? (uit Below the veil).
Vandenwyngaerden hanteert een wisselend perspectief tussen het ik, het wij en het jij, dat hij verder uitwerkt in de drie laatste cycli, Impressie, Grensland en Dagen van glas. Hij laat zich daarbij inspireren door het werk van collega-auteurs, recente natuurrampen, de oorlog in Oekraïne, om dan in zijn laatste cyclus zijn gedichten op te dragen aan een aantal vaak te vroeg gestorven persoonlijkheden. Hier is in elk vers de dood impliciet aanwezig. De dood, die licht en donker verbindt in aanvaarding van het eindige. Zo in het gedicht Oostende, opgedragen aan Arno Hintjes: ‘Il est tombé du ciel,’ zingt hij. En krast / zijn bleek geworden woorden door de nacht. // De scène trilt. In rimpelingen gaat de spiegel-/ deken. Alles verdrinkt – de hemel tekent zwart. Zo in het sleutelgedicht Dagen van glas, opgedragen aan Lutgart Simoens: En toch – dat weten wij – toch stopt / het eens. Dan zijn we het geruis / geweest. // Geruisloos gaan we heen.
De poëzie van Eric Vandenwyngaerden is op het eerste gezicht pretentieloos maar graaft precies daardoor diep in alledaagse menselijke gevoelens, die wij allen ervaren. Zijn poëzie wordt daarbij gedragen door een bijna ongemerkte ritmische cadans, die steunt op een merkwaardig aarzelende, onderbroken spreektaal met herhalingen, doorweven met binnenrijmen, metaforische spiegels en wisselende meerlagige perspectieven. Maar toch blijft het erg toegankelijke poëzie, die elke lezer meteen zal aanspreken.
Dagen van glas, Eric Vandenwyngaerden, uitgave in eigen beheer, Diest, 2024
(Richard Foqué)