Van vroeger blij

Als zin om de grenzen van taal te verkennen het kenmerk is van ware poëzie, dan is Hubert van Herreweghen (Pamel, 1920) nog steeds goed bezig.
Het jaar der gedachtenis is de titel van zijn debuut uit 1943. Tweeënzeventig jaar en vele gedichten later heeft de dichter er nog niet genoeg van. In De bulleman en de vogels schept hij een gevoelswereld die geruststelt, prikkelt en betovert. Een verrassende combinatie.
Zeker, de dood, het voorbije en het archaïsche zijn aanwezig in deze bundel, maar sfeer en toon zijn speels en direct. Van Herreweghen is als dichter allesbehalve bezadigd. In zijn taal huist geen stokoude meneer, maar wel een flowerpowerman en een kleurenfetisjist a la Pierre Kemp (de Zuid-Limburger die als het ware uit de verfdoos dichtte).

De mispelblom de kwee

De mispelblom de kwee
de kwetsen en de bramen
framboos zo roos zo rood
de gloeiende pioen
                               zo teer de malve
een neveltje en een vlam
                               ha ja
toen ze in de zomer kwamen
weer in hun heerlijk goed
wandelen op vleugelvoet
                               ra ra
onder een wolkenhoed
met koperen trommen mee
waarop de zon aan ’t bonzen
veldnimf en waterfee
                              ja ja

Van Herreweghen bezielt in woorden de natuur en de kleuren. Er gaat een ondeugende wijsheid van  zijn gedichten uit. Een onbelemmerdheid die je vrolijk maakt. Zoiets komt uiteraard niet vanzelf aan gewapperd. Daar moet toch een leven van kijken, denken, proberen en afleren mee gemoeid zijn.
Heel fraai verbindt de dichter zijn lange verleden met het ‘nu’. Omdat zijn taal (buitelend en tintelend) een moderne snaar raakt, doet hij dat eigenlijk de hele bundel door. Maar de combinatie oud en fruitig komt in het bijzonder sterk uit de verf in een van de kortste gedichten uit deze bundel.

Nu

Een schoon uur gaat nooit voorbij,
een blijde dag blijft in mijn leven
met leed en kommer ingewreven,
vandaag werd ik van vroeger blij.

Hier spreekt een oudere jongere die gelukkig niets heeft verleerd. Die de kunst verstaat om altijd het positieve als houvast te weten. In De bulleman geeft Van Herreweghen zijn visitekaartje puntig af. De dichter is de schrik die tegelijk beschermt. Hij wiekt zijn armen, maar is slechts een werktuig van iets ongrijpbaars. Zo haakt deze dichter in de taal die onbelemmerd door het leven waait. Hij wordt er door bewogen en ratelt als vanzelf.

De bulleman

Een bulleman in de kersenboom,
de stroman op het veld,
tussen de hinnebezen,
om het tedere te beschermen,
te wieken met zijn stokkige armen
en te ratelen met blik,
die bulleman ben ik.

Het enige dat me spijt
is dat de vogels vluchten
naar alle zijden.

Ik ben niet blijde.
Ik wou niet ratelen,
het is de wind,
die hier wat hinder ondervindt.

De tedere vogelschrik,
die vogels liefheeft, dat ben ik.

Het is betovering van een verfijnde orde. Wie dit soort poëzie schrijft, wordt op zijn minst honderddrie.

De bulleman & de vogels, Hubert van Herreweghen, Uitgeverij P, Leuven, 2015, ISBN 978-94-91455-63-6

(Erick Kila)                     

 

Vaderschap

De Utrechtse dichter Ingmar Heytze is met De man die ophield te bestaan ondertussen toe aan zijn 15de bundel. De afbeelding op de cover is grappig. Een man verdwijnt achter een lijst, met  daarin vermeld de titel, de naam van de auteur en de uitgeverij.
Onlangs werd Ingmar Heytze vader en daar gaat deze bundel over. Beginnend met een citaat uit Alice in Wonderland van Lewis Caroll (Nee maar! Ik heb vaak een kat zonder grijns gezien, dacht Alice, maar een grijns zonder kat! Nog nooit in mijn leven heb ik zoiets raars gezien!) heeft hij het 41 gedichten lang over deze gebeurtenis. In zijn verantwoording somt de dichter namen op van dichters die hem hebben geïnspireerd waaronder Gerrit Komrij, Alain Tournier, Ellen Deckwitz, Mustafa Stitou en Ramsey Nasr.
De bundel is niet ingedeeld in cycli. Toch suggereren 3 echogedichten een structuur: het relaas over de zwangerschap van zijn vrouw Anouk, vanaf de eerste echo tot de laatste, is gespreid over 26 gedichten. Iemand wijst je op een hart. Het is een peperkorrel klein. / Het trommelt als bezeten in het zwart /… En: Als je beweegt ben ik op slag vergeten wie ik was /… Nog twintig weken en er stapt een vader uit mijn as. En: Hierna zul je dicht zijn, / Overvol van top tot teen / gekleed in huid. We zwijgen, / kijken voor het laatst dwars / door je heen, een waterdier / op weg naar het droge.
Fundamenteel verwoordt Ingmar Heytze in deze bundel een van de meest aangrijpende ervaringen in een mensenleven. De geboorte van een kind is een vreugdevolle gebeurtenis - en tegelijk een aartsmoeilijke oefening voor de ouders. De dichter beseft zich terdege dat het nieuwe leven ruimte opeist: zowel de moeder als de vader staan een deel van zichzelf af, hun persoonlijkheid verdwijnt om plaats te maken voor een nieuwe ik. Het lijkt of ouders en kind tegelijk geboren worden: Langzaamaan begin ik te begrijpen / dat we alle drie tegelijk geboren worden. / Je vader is niet snel in zulke dingen, / zingen kan hij ook niet goed, / gelukkig heb je nog een moeder.
In de laatste 15 gedichten wordt de dichter op tedere wijze geconfronteerd met zijn vaderschap. Bij de geboorte voelt de dichter zich een beetje overbodig: Iedereen in de behandelkamer vraagt zich af / wat moet dat oude kind hier nog, / wat is hij meer dan een grijns zonder kat, een verlegen fluittoon / in de schemering, wachtend op antwoord. Al gauw ontdekt hij zijn vadergevoel, hij wil zijn dochter beschermen: Ik ben de laatste man tussen jou / en de wereld. Alles moet ik stoppen / voor het je kan raken… Niemand, hoor je. Niemand komt erdoor.
Ingmar Heytze schrijft verrukkelijke verzen. De man die ophield te bestaan is een heerlijke bundel, geschreven met tederheid, humor en vakmanschap. Warm aanbevolen!

De man die ophield te bestaan,  Ingmar Heytze, Uitgeverij Podium, 2015,  ISBN 0978 90 5759 698 8
 
(Nicole Van Overstraeten)

De dagen van goed en kwaad

Gedurende dertig dagen volgen we Alphonse, een veertigjarige man van Senegalese oorsprong, die na een druk leven als muzikant in het Brusselse gekozen heeft voor een rustiger bestaan met zijn vrouw Kat in de Westhoek, waar hij zijn eenmansbedrijf runt. Alphonse voert klussen uit in heel wat huizen, bij mensen die elkaar soms wel, soms niet kennen. Gaandeweg evolueert hij van gewone klusjesman tot vertrouwenspersoon en biechtvader: de mensen vragen hem niet alleen voor het werk, maar ook om hun problemen en roddels te ventileren. Alphonse is de goedheid zelve en kan geen oproep of gesprek weigeren. Zijn adviezen worden ter harte genomen. Dat is niet altijd naar de zin van Kat, die haar man te meegaand vindt; ze voorspelt dat hij ooit het slachtoffer van zijn grenzeloze hulpvaardigheid zal worden.
De Westhoek, de ruimte waarin de roman Dertig dagen van Annelies Verbeke zich afspeelt, is immers een afspiegeling van de gewone wereld: een oord van afgunst, nijd, wraaklust, racisme. Buren bekladden elkaar via Alphonse die hier behangt, daar verft. Het racisme gaat zelfs zo ver, dat een klus geannuleerd wordt wanneer de opdrachtgever verneemt dat Alphonse een zwarte huidskleur heeft. Bij andere mensen krijgt hij nou net dat vertrouwen wél, omdat hij een buitenstaander is – dus is hij: ongevaarlijk. Alphonse ondergaat het allemaal met relativerende afstandelijkheid: hij heeft niet die aangeboren argwaan die Kat wel heeft.
Maar de menselijke conflicten worden zo kwetsend en problematisch, dat Alphonse en Kat overwegen om binnenkort weer in een grote stad te gaan wonen en een kindje te adopteren.
In Dertig dagen speelt de dualiteit tussen goed en kwaad een overheersende rol. Ook in de interactie tussen Alphonse en zijn klanten is die dualiteit terug te vinden: mensen geven hem opdrachten om van zijn aanwezigheid als biechtvader gebruik te kunnen maken. Eerst hebben zij hem nodig, maar als zij door hun gesprekken voor hun problemen een oplossing hebben gekregen, neemt ondankbaarheid de bovenhand. De dualiteit brengt ons bij de rode draad van de roman: racisme. Het probleem bereikt zijn climax in de conflicten, gecreëerd door de vluchtelingenkampen in het aangrenzende Noord-Frankrijk. Alphonse ontdekt zo’n kamp en wil de daar verblijvende Afghanen en Syriërs helpen, en dat wordt hem allerminst in dank afgenomen.
Verbekes taal in Dertig dagen is heel poëtisch. Mooi is ook het gebruik van een leidmotief als de veldleeuwerik die geregeld in Alphonses nabijheid opduikt en door zijn gedragingen als een vooruitwijzing kan worden beschouwd van wat op de volgende pagina’s zal gebeuren. 
Dertig dagen is geen saaie roman. Door zijn confrontaties met intieme details, geheimen en allerhande problemen komt Alphonse de vreemdste mensen en situaties tegen: absurde en hilarische scènes en gevatte humor geven meer dan eens het anders zo vlakke Westhoekleven kleur en een diepere betekenis. Annelies Verbeke weet hoe ze een roman moet schrijven en beseft terdege dat poëtische beschrijvingen en suggestief taalgebruik haar werk naar een hoger niveau tillen.

Dertig dagen, Annelies Verbeke, De Geus, Breda, 2015, ISBN 9789044535545

(Philippe Cailliau)

Nieuw werk van de schone gekwetste

Vijfenveertig dagboekbladen. Die allemaal simpelweg een datum als titel dragen (al staat er achter 21 december ook Winterzonnewende, en achter 21 juni nog Zomerzonnewende) Daaruit bestaat De kerselaar, de jongste dichtbundel van Aleidis Dierick. Die heeft als ondertitel Dagboek van een minnares. En ondanks de vijfenveertig verzen als duiding Een gedicht. Het dagboek in kwestie zou, zoals de flaptekst suggereert, ‘gevonden’ zijn. Heel wat gedichten vangen aan met de regel Ik lees haar dagboek in de nacht. Nergens wordt expliciet duidelijk wier dagboek het betreft, maar er gaat een vermoeden uit naar ene Constance Chatterley vermits de bundel heel wat citaten uit Lady Chatterley’s Lover van David Herbert Lawrence bevat. Niet minder dan vijftien. Daarnaast zijn er ook van Thomas Stearns Eliot (naar wiens April is the cruellest month, uit The Waste Land, de eerste regel van 19 oktober duidelijk verwijst: Wreder dan maart april), Patrick Kavanagh, Friedrich Nietschze, Rainer Maria Rilke en Oscar Wilde. De dichteres werkt sowieso graag met citaten. Ik pak er twee willekeurige recente bundels van haar bij en noteer dat in De onbeantwoorde brieven (2009) regels staan van Martin Heidegger, weer Nietschze, weer Rilke en van Bernhard Schlink en in De ontwapende man (2012) van Eavan Boland, Catherine Byron, Maureen Farley, Seamus Heaney, Brendan Kennelly en Alice Taylor.
Die citaten vullen Diericks eigen poëzie wezenlijk aan. Zeker veelzeggend is (in De onbeantwoorde brieven) Gibt es schöne Wunden? / Nein, es gibt keine schöne Wunden. / Aber es gibt die Schönheit / der Verwundeten. van Peter Handke (uit diens Gestern unterwegs). Dat zegt veel over de dichteres. Zij is noodgedwongen een schone gekwetste. Zo moest ze afscheid nemen van haar geliefde man Roel. Eerder leed ze enorm onder het onrecht dat haar en haar familie is aangedaan omdat haar vader in de Tweede Wereldoorlog aan de kant van de uiteindelijke verliezer vocht. Dat feit heeft er mede toe bijgedragen dat haar poëzie door de Vlaamse politiek-correcte literaire goegemeente lang ‘in de hoek’ is gezet. Door het soort lieden dat vindt dat je de muziek van Richard Wagner niet mooi mag vinden omdat Hitler er van hield. Lieden van wie niemand meer iets weet als het werk van Aleidis Dierick nog gelezen zal worden. Dierick is er ondertussen 83, maar gelukkig maakt ze nog mee dat haar werk de laatste jaren meer en meer erkend wordt.
Terug naar De kerselaar. Ook haar veertiende bundel staat bol van existentiële regels, en beklijvende beelden. Alleen wie blinde dichters leest / weet waar de nacht begint bijvoorbeeld. Of Duld mijn moegeschreven handen / als balsem op uw smal gezicht. Of De wolven zijn goed voor mij / zij weten om wie ik schrei. Geheimzinnige, doorleefde, van verlangen kloppende gedichten die ik regelmatig, dat weet ik nu al, zal herlezen. Aleidis Dierick is een van onze grootste dichteressen, die hopelijk nog lang mag blijven schrijven.

De kerselaar – Dagboek van een minnares, Aleidis Dierick, Uitgeverij P, Leuven, 2015, ISBN 978 94 91455 75 9

(Bert Bevers)

Opgepast voor meisjes in de trein

Paula Hawkins,  aanvankelijk werkzaam als journaliste, schreef een boek over  vrouwen en geld, The Money Goddess en onder het pseudoniem Amy Silver drie chicklitromans waarvan er een in Nederlandse vertaling verscheen, Recessionista slaat terug. Het grote succes bleef echter uit, tot ze, opnieuw  onder eigen naam, Het meisje in de trein uitbracht, een thriller die prompt een hype werd in de VS, Canada en Engeland.
Rachel neemt elke dag de trein, alsof ze op weg is naar haar job in Londen. Niets is minder waar, ze is ontslagen. Ze leeft in een droomwereld, fantaseert dat het koppel dat ze elke dag  in een huis ziet - als de trein even halt houdt voor een stoplicht - en Jess en Jason heeft gedoopt ziet perfect gelukkig samenleeft.
Het verhaal komt wat traag op gang, maar onderhuids voel je als lezer dat er onheil op de loer ligt in het relaas van de aan de drank verslaafde Rachel die de breuk met haar man niet heeft verwerkt. Het koppel heet in werkelijkheid Megan en Scott. Het verhaal van de tweede verteller, de ongelukkige Megan is evenmin opbeurend. 
Het boek komt in een stroomversnelling terecht als een derde vrouw die over haar leven vertelt aan het woord komt, Anna, de huidige vriendin van Tom, Rachels ex-man.
De spanning neemt toe als Rachel vanuit de trein iets vreemds ziet in de tuin van Megan en Scott en besluit de politie in te lichten. Maar hoe betrouwbaar is de getuigenis van een aan de drank verslaafde vrouw die bovendien Anna en Tom stalkt?
Paula Hawkins weet de lezer op verbluffende wijze te betrekken bij het wedervaren van de weinig spectaculaire personages. De verhaallijnen van Het meisje in de trein zijn prima uitgebalanceerd. Het boek is inventief gestructureerd en stevent af op een verrassende plot.
Dat een boek, en zeker een thriller, een hype wordt, wordt bij de literaire goegemeente al te vaak met enig scepticisme ontvangen. Uitgevers van thrillers hadden daar al eerder iets op gevonden: de term “literaire” thriller, om toch maar te hopen dat dit genre au sérieux zou genomen worden en tot de Literatuur (met hoofdletter!) zou gerekend worden. Ooit al gehoord van een “literaire” dichtbundel? In een interview met De Nieuwe Gazet (1-2 augustus 2015) verklaarde Pieter Aspe: Ik haat de term “literaire thriller”. Wat is het verschil tussen een literaire en niet-literaire thriller? En wie bepaalt dat? (…) Soms lijkt het alsof ik me moet excuseren omdat mijn thrillers goed verkopen.
In het geval van dit domestic noir debuut van Paula Hawkins (thrillers voornamelijk gesitueerd in de huiselijke kring), uitgeroepen tot VN thriller 2015 door de Vrij Nederland Detective en Thrillergids, is het succes meer dan gerechtvaardigd. De film volgt, filmmaatschappij Dreamworks had al snel begrepen dat er een flink Hitchcockgehalte in dit verhaal schuilt en kocht de rechten op.

Het meisje in de trein,  Paula Hawkins, vertaling  Miebeth van Horn, A.W. Bruna Uitgevers, Amsterdam, 2015, ISBN 978 94 005 0388 5
 
(Roger Nupie)

De herhaalmachine

Het wezen van de poëzie laat zich moeilijk vangen. Tussen het hermetische ingeklonken vers en het prozagedicht bevinden zich vele mogelijkheden.  Zelfs een onversneden prozafragment kan zuivere poëzie belichamen. Het enige dat houvast biedt is de factor kwaliteit in combinatie met een waarachtige lyrische inslag. Elvis Peeters is een gelauwerd schrijver die volgens zijn biografie niet alleen uit zichzelf bestaat maar die met Nicole Van Bael een duo vormt. Dat geldt voor drama en proza. Poëzie beoefent hij alleen. Zijn nieuwe bundel Nu voldoet niet aan het hierboven genoemde criterium (ik beken, het is uit eigen keuken). Peeters rekt in Nu prozateksten uit. Die lijken dan gedichten.
De auteur rekt niet alleen uit, hij herhaalt ook gaarne. Hij is een man van het procedé. Tijd // Zijn we ongelukkig? / We zijn niet ongelukkig. / Zijn we blij? / We zijn niet blij. / Hebben we redenen tot klagen? / We hebben redenen tot klagen. / Klagen we? / We klagen niet. Is dit poëzie? Nee, dit is geen poëzie. De bundel is doorspekt met dit soort praterig staccato geneuzel. Onder de regen // Het regent, ik kom onder het afdak waar jij staat. / Ik kijk naar de regen, jij kijkt naar de regen, ik kijk / hoe jij naar de regen kijkt. / Ik kijk of ik jou door de regen kan zien, (…)
Behalve veel gemakzuchtig geflans vinden we in dit 23e deel van de reeks ‘Eigentijdse Poëzie’ nogal gratuite verwijzingen. Bijvoorbeeld naar oorlog (Donetsk) en honger (op televisie). Er loopt kennelijk een dunne scheidslijn tussen ‘eigentijdse poëzie’ en tegeltjeswijsheid.

Te vroeg // Ik ben wie ik ben, niet  /  wie ik was, ik word wie / ik zal zijn. Dat is voor / straks, nu is het te laat. // Dat geldt ook voor jou. // Laten we morgen / doen alsof alles zich / vandaag afspeelt. Dan / slaan we deze dag over / voor het opnieuw te laat is. 

Tjonge…

De lengte van de gedichten in Nu valt op. Er zijn verzen die meerdere pagina’s beslaan. En dat meer niet altijd beter is, wordt pijnlijk duidelijk. Met hulp van de herhaalmachine waaiert een gedicht als Ballet onbelemmerd uit. (…) Boven de libellen dansen twee zwaluwen. / In scheervlucht op en onder elkaar. / Kwetterend, kwetterend. / Witte buik, zwarte mantel, gegaffelde staart. / Ze duiken naar het water. / Als kleine bommenwerpers. / Plots, plots. Plofjes in het water, golfjes. / Kringen, deining. / De kringen dansen in het water. / Het water deint in kringen. / Spiegeling, weerspiegeling. / Twee zwaluwen dansen in de lucht op het water. (…) 
Zo wordt deze door Voetnoot goed vormgegeven bundel helaas een oninteressante leeservaring. De prikkelende titel Nu doet veel vermoeden. Het lijkt een aankondiging van iets verrassends. De omslag knalt je prettig brutaal in het gezicht. Helaas pindakaas. Na Nu komt eigenlijk niks. De nadrukkelijk vermelde redacteur Andrea Voigt blijft in gebreke.

Nu, Elvis Peeters, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2015, ISBN 978-94-91738-18-0

(Erick Kila)

Een poëtisch herinneringsalbum

Reeds een tijd verblijft Wolken schoven boven ons voorbij (Een verhaal van winst en verlies), de meest recente dichtbundel van Frans Depeuter, in mijn leesstapel. De ene keer bovenop, dan ergens middenin, ook wel eens onderop. Deze keer was het tijd het boekje niet door te bladeren, maar eens grondig te bekijken.
Depeuter overschouwt in deze suite van twee uit 18 verzen bestaande cycli (De buitenste schil en De binnenste schil) voorafgegaan door een ‘los’ gedicht zijn leven. De meeste gedichten ontstonden ‘uit foto’s die in een herinneringsalbum zijn gekleefd en na al die jaren een toegevoegde betekenis verwierven’.
Met Wolken schoven boven ons voorbij schiep de dichter een poëtisch equivalent van dat herinneringsalbum. Vol eigen reminiscenties, maar ook met twee gedichten die ooit diepe indruk op hem maakten. De bundel opent met Eenzaamheid van Ed Hoornik en De wolken van Martinus Nijhoff. De titel ontleende Depeuter aan de eerste strofe van dat ook door mij reeds lang bewonderde Nijhoff-gedicht: Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag / Lang-uit met moeder in de warme hei, / De wolken schoven boven ons voorbij / En moeder vroeg wat ’k in de wolken zag. De jonge Nijhoff zag Scandinavië, en: eenden / Daar gaat een dame, schapen met een herder -. De opmaat naar Depeuters eerste (het ‘losse’) gedicht, Scandinavië, en: eenden waarin ook hij de wolken voorbij ziet varen om nooit meer in dezelfde formatie terug te keren.
De toon voor de bundel zet Depeuter eigenlijk al met een motto van Willy Roggeman (een van de belangrijkste naoorlogse Vlaamse dichters): De schone oude dag, wat is hij anders dan / de knopen van het voorbije bestaan tussen / de vingers laten glijden als paternosterkralen / en de herinnering prevelen bij elke knoop.
Depeuter volgt Willy Roggemans advies, en laat vele herinneringen liefdevol tussen zijn vingers glijden. Aan de eerste ontmoeting met zijn lief bijvoorbeeld (En nu, jaren later, voelt hij nog haar heup / onder zijn hand op en neer deinen, als een / boot die naar Utopia vaart), aan de eerste gezamenlijke reizen, aan het eerste kind (Het Eerste Kindje, in het gezegende / jaar ’64 was dat en de kamer droeg het / nummer 310, en heel de wereld kwam / zien welk wonder hun was geschied), aan de gezinsuitbreiding, aan het opgroeien van de telgen, aan vakanties (En de kinderen, iets te groot om klein, / iets te klein om groot te zijn en de weg / te weten van gisteren naar morgen, / en o zo boordevol van alles en nog / door geen vlooien gebeten, nog voor / geen duivels beducht.), aan het nieuwe huis, aan de slaapkamer….
De lezer kijkt over Depeuters schouder mee diens familiealbum in. Dat daarmee ook het zijne wordt. Depeuter evoceert niet alleen zijn eigen maar dé levensloop op een innemende wijze. Met genoegen gelezen.

Wolken schoven boven ons voorbij (Een verhaal van winst en verlies), Frans Depeuter, Berghmans Uitgevers/Heibel, Antwerpen/Olen, 2014, ISBN 9789070959 982
 
(Bert Bevers)

De dag dat alles anders werd

Als onheilspellende titel kan dit wel tellen? Dit duoboek trekt aan door zijn aantrekkelijk omslagontwerp van Mark Heuveling naar een tekening van Sofie Jonckers. De dag dat alles anders werd is ingedeeld in vier perioden tussen 2011 en 2014. Bij hoofdpersonage Berthy wordt het Guillain-Barré Syndroom vastgesteld; een aandoening waarbij het lichaam het eigen immuunsysteem aanvalt. Bij lezing wordt de lezer eraan herinnerd hoe geluk enkel kan gevonden worden in een goede basisgezondheid. Als we de ervaringen van Berthy lezen wordt al vlug duidelijk dat we het materialisme als onbenullig moeten gaan beschouwen. Stabergh & Jonckers schreven een positief boek over een zeer zwaar moment in het leven van een mens. De revalidatie is niet van de poes bij GBS. We leren wat revalideren eigenlijk inhoudt. Afwisselend schrijven Berthy en partner Freddy hun impressies, emoties en herinneringen neer in een poging om de algemene toestand voor henzelf en de mensen rondom hen te verbeteren. De ziekte eist een tol in de relationele communicatie over en weer. Ze blijven echter niet bij de pakken zitten, integendeel zelfs. Freddy begint met zijn eerste observaties neer te schrijven en Berthy zal volgen. Freddy wordt als het ware de medische geschiedschrijver. De begripsinhoud van woorden als ‘wachten’ en ‘afwachten’ krijgen in dit verhaal een heel andere invulling. De beschrijving van het ziektebeeld en daaraan gekoppelde pijnervaringen worden aangevuld met flashbacks doorheen een leven vol gezondheidsproblemen; afgewisseld met reis- en jeugdherinneringen waarin een beeld wordt geschetst van het Vlaanderen van toen. Daarbij komen ook oorlogsherinneringen aan bod en zelfs hedendaagse geopolitieke analyses over de broeihaarden die enkel de vluchtelingenproblematiek verergeren. De dag dat alles anders werd, is dus zeker geen hospitaalromannetje geworden. Geen gejank en gesnotter-werkje. De auteurs geven de lezer filosofische overwegingen mee over hoe zieke mensen zich gedragen. Ze leren ons dat revalidatie naast gedreven professionals ook van de patiënt erg veel inspanning en wilskracht vergt. Ze ondervinden, zien en bevestigen hoe de appreciatie voor verpleegkundigen beter moet. Ze stellen zich moedig op en maken hun mening over het establishment duidelijk.

[…] Verpleging is zonder twijfel één van de zwaarste beroepen en toch is er geen loon naar werk. Bovendien wordt het werk steeds zwaarder omdat men het takenpakket maar blijft uitbreiden. […] Ministers en ‘aanverwanten’ hebben nauwelijks voeling hebben met de werkvloer. Ze leven als het ware in een cocon en beseffen niet eens dat al de vergoedingen en extraatjes helemaal niet in verhouding zijn met de prestaties. Door hun partijpolitieke spelletjes, electorale berekeningen en vooral ‘het met zichzelf bezig zijn’ ontgaat hen datgene wat écht belangrijk is, namelijk het stellen van prioriteiten. […]

Berthy vindt doorheen het hele ziekteproces de innerlijke kracht om haar rotsblok de heuvel op te duwen. Ze maakt door die ingesteldheid atletische vorderingen. Stabergh en Jonckers schreven een moedig boek dat nog jarenlang zijn authenticiteit zal bewaren. Het reikt ook een zorgende hand uit naar toekomstige patiënten…

De dag dat alles anders werd, Stabergh & Jonckers, Uitgeverij Aspekt, 2014, ISBN 97-894-6153-529-0
 
(Frank Decerf)

Licht explosieve verzen

De Nederlandse dichteres Yvonne Né is een fenomeen. Op de achterplat van De werkelijkheid houdt het lang vol, haar zeventiende bundel, zien we een foto van deze dame, met een automatisch geweer (Ratata) in aanslag. Het lijkt wel een speelgoedgeweer - maar pastelkleurige wapens, speciaal voor vrouwen, bestaan echt! Op de felroze voorplat een tekening van een pluizig kuiken, gesigneerd Yvonne Né.
De bundel is ingedeeld in 6 cycli: Ontvangers, Huishouding van het medeweten, Whereabouts, De werkelijkheid houdt het niet lang vol, Espresso en Je kunt het niet weten. Titels zonder hoofdletters, de gedichten zelf in gangbare interpunctie. In haar gedichten verzamelt Yvonne Né trendy topics, maatschappelijke statements en filosofische oneliners - en spreidt ze daarna als sterrenstof over de pagina’s.
De dichteres registreert de werkelijkheid: Op een industrieterrein loop ik te zoeken / naar de garage waar mij auto is hersteld. / Ik vraag een jongeman de weg. / Hij zit te leren aan een witte tafel in de zon. / Naast een tas papier ligt wit zijn boterham / met chocopasta die hij ruw in parten snijdt. Enkele pagina’s verder formuleert ze een filosofische vraag, briljant omgezet in poëzie: Ideeën - waar toch kwamen ze vandaan, / waar waren ze opeens naar op weg? / Kleiner, kleiner brekend, tussen talloze kaken / van insecten, met slimme pakjes toegerust, / cirkelen mensen zonder herinnering. / Al leger, al dwazer dan insecten.
Onderstaande verzen lijken oneliners, maar zijn vakkundig verwerkt in gedichten: Omdat verschijnselen van gedaante wisselen / weet ik nooit hoe iets zich aan me toont… Een verschijning valt nog helemaal in de klasse ‘werkelijk’ / als ze zichtbaar iets meedraagt wat je niet ziet… Het grootste raadsel verschijnt als onverhuld feit. / Hoe zou de werkelijkheid het anders zo lang vol kunnen houden?… De realiteit is een diepte / die niemand in haar geheel, ook niet / in een kruimel op tafel, openlegt… Niemand is wie hij denkt wie hij is.
De dichteres beseft dat de werkelijkheid vele gedaanten heeft. In haar wereldbeeld onthult het raadselachtige zich als een feit en feiten worden raadsels. Maar zij besluit mooi en humaan: Zeker is het dat we passanten zijn. / Passanten horen andere passanten te groeten./  Men begrijpt alleen nog niet, / dat de welkomstgroet het oudste, / meest wezenlijke gebaar is onder de sterren.
Yvonne Né zet ons aan het denken. Het vergt enige leesinspanning om haar intuïtieve reflexen, haar associaties en haar verrukkelijk talent voor verdichting te doorgronden. Maar uiteindelijk kunnen we haar verzen niet anders dan intens, mooi en licht explosief noemen: Om droog te blijven / hang ik aan een bloem, het hoofd omlaag, / net Kleine Prins aan zijn planeet. / Bommen, granaten. Stravinsky, Monet! / De deining spoelt in deze positie /  iets los uit het rif in mijn brein.
De werkelijkheid houdt het lang vol is een opmerkelijke bundel, geschreven door een even opmerkelijke dichteres!

De werkelijkheid houdt het lang vol, Y. Né, De Geus, Breda, 2014, ISBN 978-90-445-3419-1

(Nicole Van Overstraeten)

Het geleende woord van Staf De Wilde

Staf de Wilde debuteerde in 1973 met de dichtbundel Tsja. Zijn tweede, Sjaloom Salomé (1979), werd bekroond met de Vijfjaarlijkse Guido Gezelleprijs van de stad Brugge. Hij woont in De Haan, maar zijn geboortedorp Hamme inspireerde hem tot maar liefst drie bundels: Terug naar Hamme (1995), Van toen en thuis’ (2004) en Dromendorp (2011).
In 2010 verscheen Een stuk of wat, een selectie uit elf bundels, verschenen tussen 1973 en 2006: Eigenlijk is dit een terugblik, of noem het zelfs mijn voorbarige poëtische testament. Ik heb niet alleen een selectie gemaakt van mijn, volgens mezelf, beste gedichten, maar ook de toegankelijkheid ervan speelde een grote rol in de opname ervan.
Die toegankelijkheid is ook kenmerkend voor Zonneleen, zijn zeventiende dichtbundel.
Geen cycli, geen motto, alleen de mededeling bijzondere dank aan mijn vaste lectoren: Hervé J. Casier, Ronald Ranson  en Flor Will, voor de Wilde meer dan 80 gedichten op de lezer loslaat. De toon laat niets aan duidelijkheid over. Al in het eerste gedicht stelt hij: alle schrijven is genadeloos,/ hoe zou je anders schouwen/ in de afschuw van de afgrond/ in het grondeloze van ginds boven.
Een veelvoud aan thema’s. Liefdesgedichten als liefde en knuffelmoment: ik zal de zachte zijn/ die het laken omlegt, jou/ optilt, opsnuift en luistert/ naar de dromen van je huid. Ook Hamme komt in deze bundel aan bod: ik zie een doorgebroken dijk/ toen mijn dorp nog overstroomde/ mannen staan op uitkijk/ het hoofd gebogen.
Heel wat gedichten waarin de ouder wordende dichter mijmert: de dag zal komen en dan/ is het mooi geweest, mooi genoeg:/ ik ben aan het einde van mijn dromen,/ schuif nu maar de vitrage toe; oud zijn dat is vandaag/ geen sneeuwman maken; men wenst en praat/ de dood in slaap/ en hij ademt aan het raam/ dat rammelt van zijn gieren.
En niet in het minst de gedichten waarin de dichter onrecht aanklaagt: Stefan Zweig in 1914 en ’42; gifgas in Syrië: voor mij geen krant vandaag/ - vaarwel beschaving, adieu à Dieu - en oordeel toch, doch met mate: (…) tegelijk roep ik op tot woede/ jegens de machtigen der aarde/ die een volk doen bloeden.
Het laatste gedicht is het aangrijpende de zoon: hoe eenzaam moet hij zijn / hij slaapt nog met een aapje / een man, een zoon van zesendertig.
Dit alles onder de vlag van een wat mysterieuze titel: Zonneleen, synoniem voor het Latijns begrip allodium, oorspronkelijk vaak een rijks- of koningsgoed,  door de vorst voor bewezen diensten aan een trouwe vazal geschonken. Een soort aangeërfd goed - zoals de dichter woorden te leen heeft gekregen en er vrijelijk wil en kan over beschikken: (…) opeens/ is daar het woord dat jou,/ de schrijver, heeft gekozen.
Ontneem me de woorden niet, ze zijn als een laatste maaltijd lezen we in het gedicht censuur. Waarom zouden we, als het een gevarieerde en boeiende bundel als deze oplevert?

Zonneleen, Staf de Wilde, Uitgeverij Het Punt, 2015, ISBN 9789460792106

(Roger Nupie)