Op zoek naar de werkelijkheid

Wie niet genoeg heeft aan het landschap of aan de straten en pleinen van een stad moet iets verzinnen om in te verblijven en door te dwalen. Het geestesoog treedt dan in werking. Het ziet meer en vooral anders. Het geeft toegang tot het domein van de ziel: een gebied dat zichzelf uittekent in tinten, schimmen en verlatenheden die knagend uit gevoel bestaan.
Peter de Voecht (Antwerpen, 1982) kiest in zijn debuut Slachtvlinders resoluut voor het betreden van het territorium van de ziel. In zijn stedelijk landschap krijgen zonneschijn en alledaagse luchtigheid geen kans. De schrijver heeft dan ook niet het meest gebruikelijke te melden.
In een soms te verstikkend en soms te veel op een procedé gelijkend (maar vaardig en dwingend geschreven) brok proza probeert hij aan diepe, diepe menselijke gevoelens te raken. Angst staat daarbij centraal. Angst voor herhaling, voor gevoel, voor onechtheid. Het is een primaire emotie die door de auteur toch maar weer eens minutieus op de kaart wordt gezet. De westerse maatschappij van nu is immers afgestemd op verdringing en verdoving.
Het decor voor De Voechts literaire onderneming is een stad. Een duister, vochtig en vuil oord, waar nog slechts geweld, vrees en verdringing de dienst lijken uit te maken. De tekening van dit alles is dan bovendien nog verbonden met de dreiging van oorlog.
De belangrijkste ‘slachtvlinder’, een dolende ziel die nu en dan van meerdere personages terug waaiert naar één, woont zichzelf bijna letterlijk uit in zijn queeste naar waarheid en werkelijkheid. Een onmogelijke en vermoeiende missie. Oef..., zucht deze lezer.
Nee, De Voecht kiest niet het gemakkelijkste spoor om zijn verhaal te vertellen. En dat verdient toch zeker waardering.
De titel van de roman zinspeelt subtiel op het onontkoombare. Waar een nachtvlinder (tijdelijk) vrolijk fladdert en de lichtheid van het bestaan viert, is de ‘slachtvlinder’ als een gekneusd insect dat alleen bestaat om het vege lijf te redden. Altijd hetzelfde, altijd opnieuw. Alsof hij vast zit in een boek.
Het zou een grimmig sprookje kunnen zijn als je bij de door De Voecht gegenereerde beelden en stemmingen niet steeds aan de onwereld moet denken die ons vanuit bijvoorbeeld Syrië door het tv journaal wordt voorgeschoteld.
Het enige echte vlindertje uit de vertelling is een doodziek schepsel, het meisje Ellis, dat aan een fatale ziekte lijdt. De (meervoudige) hoofdpersoon bezoekt haar nu en dan in het ziekenhuis, een oase van rust en reinheid in een overigens duistere poel. Hoewel, dat kan ook schijn zijn, zoals veel in deze roman.
Met dit eerste boek geeft Peter De Voecht zijn visitekaartje af. Hoewel er een en ander af te dingen valt op met name het procedé-achtige dat niet voldoende is weggewerkt (te veel herhaling, omkering en gebrek aan ‘lucht’), is Slachtvlinders een dappere en talentvolle poging om anders te schrijven.
Wie de werkelijkheid zoekt, vindt haar niet. Het kan heel mooi zijn om iets vergeefs te zoeken.

Slachtvlinders, Peter De Voecht, uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2015, ISBN 978-90-6265-871-8

(Erick Kila)

En als je dan

Ik val maar met de deur in huis: ik heb En als je dan, het debuut van Nicole Teunissen, in één ruk uitgelezen, en wat mij betreft telt dat als compliment. Vooral omdat ik het boekje nadien nog meerdere keren ter hand heb genomen. Teunissen heeft nog wat moeite om haar vorm te vinden, maar ze kan schríjven. Het gebeurt vaak dat ik een dichtbundel tot me neem waarin ik slechts met heel veel moeite iets poëtisch kan ontdekken, al is het maar een strofe, of een enkele regel. Welnu: in En als je dan struikel je erover.
Letterlijk niet een tekst heeft eenzelfde uiterlijk. Het is vaak zelfs niet eens duidelijk of het om poëzie of proza gaat. Deze serie bestaat uit de volgende delen en Waar Tove woonde en waarom bijvoorbeeld ogen eerder als verhaaltjes. Dat mag. Teunissen zegt van zichzelf immers dat ze ‘poëzie, proza en alles daartussen’ schrijft.
Feit is dat ze telkens weer een originele draai aan ogenschijnlijk dagdagelijkse dingen weet te geven. Het eerste gedicht, In volgorde van belangrijkheid, begint al met een stevige regel: Ik ben de hardste luisteraar. Prima binnenkomer. Het sluit af met Naïviteit is een jas, ik sla hem om je schouders, / het later komt in wolkjes uit je mond. Dit vind ik wonderschoon. Dergelijke regels prikkelen, doen luikjes in je denken open. Dat is wat poëzie vermag. Wij blijven de lucht met lucht vullen. / Als niemand kijkt tuiten we onze lippen / met andere bedoelingen. Wunderbar! Teunissen grossiert in ijzersterke begin- (Je had een orchidee en die deed het niet meer uit Luchtwortels bijvoorbeeld, of In een stad waar ik niet gewend ben / een dochter te zijn uit Plantsoen) en slotbeelden (Voor het eten maak ik / vuisten in de ovenwanten, / giet mijn waarheid op je af. uit Het schort aan bijvoorbeeld, of In een leeg lokaal schoof ze de tafels terzijde. / Ze lag op de koude vloer te bedenken dat / het antwoordmodel iets zou moeten bevatten over / de onmogelijkheid jezelf vanuit die positie / om te trekken met een krijtje. uit Compositietekening).
In een van diens boeken zegt Vladimir Nabokov van een van zijn personages niet zomaar dat hij machteloos van woede is, neen hij schrijft Zijn hand omklemde een kleine onzichtbare meloen. Ik herinner me nog goed dat ik toen ook een kleine onzichtbare meloen ben gaan omklemmen. Teunissen weet me hier en daar ook een dergelijke fysieke reactie te ontlokken. Al lezend in En als je dan heb ik de lippen getuit, ben ik buiten op het terras gaan kijken of er al wolkjes uit mijn mond kwamen en heb ik een ovenwant aangedaan om te voelen of je daar een buist in kunt maken.
Nicole Teunissen heeft haar intrede in het literaire wereldje wat mij betreft niet gemist: ik vind En als je dan een uitmuntend debuut, van een gevoelige, intelligente en oorspronkelijke dichteres.

En als je dan, Nicole Teunissen, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2015, ISBN 9789491738 234
 
(Bert Bevers)
 

Manuscript gevonden tijdens verhuizing

Dertien jaar na het overlijden van Gust Gils (1924 – 2002) verschijnt er plots een nieuwe dichtbundel van hem en het vreemde is dat het niet gaat over een bloemlezing, of een recente keuze uit zijn werk, maar om een door de dichter zelf volledig afgewerkte bundel, met gedichten geschreven in de periode 1993 – 1999. Op de flaptekst wordt een tipje van de sluier opgelicht: Kort na het overlijden van Gust Gils raakte het manuscript van Spookpijnen zoek en al snel werd het bestaan ervan vergeten. Maar als bij toeval kwam dit manuscript zestien jaar na het gereedkomen ervan onverwacht boven water. Analoog aan de titel van een van zijn meest lijvige bundels Manuscript gevonden tijdens achtervolging, past de recente vondst van deze postuum gepubliceerde bundel perfect in de denkwereld van Gils: manuscript gevonden tijdens verhuizing.
Els van Damme en Yves T’Sjoen  kregen de toelating van Gils’ erven de bundel te editeren en uit te geven en zij hebben er eveneens een nawoord aan toegevoegd.
De titel Spookpijnen is een door Gils samengesteld neologisme, maar het verwijst wel duidelijk naar ‘fantoompijnen’, een woord dat pijnen aanduidt die gelokaliseerd worden in een geamputeerd lichaamsdeel. Gilser dan Gils is deze situatie nauwelijks in te denken.
De meeste van de gedichten doen aan korte verhaaltjes denken of zelfs aan aforismen met een pointe vol zwarte humor en gevuld met tot in het absurde volgehouden logische tegenstrijdigheden. Ze zijn verdeeld over twee cycli van elk 35 gedichten, met telkens een titel in het Latijn: rara avis in gurgite vasto  en doctor doloris causa. De eerste tussentitel betekent zeldzame overlevenden in de immense zee en is een parafrase op een vers van Vergilius. Een voorbeeldje uit de eerste cyclus: van beloning en straf // bij wijze van welverdiende straf / wordt hij onverdiend beloond. // zodat hij zich daarover / dan lekker schuldbewust kan voelen. // veel werk verzet hij niet intussen / maar dit heeft wel het voordeel // dat het zijn schuldkompleks / weer ruimschoots voedsel geeft.
Gils begon gedichten te schrijven in 1950. Door zijn specifiek taalgebruik en zijn onconventionele ideeën verwierf hij reeds snel een strikt eigen positie in de Nederlandstalige literatuur. Naast heel wat toneelstukken en prozaboeken publiceerde hij in een periode van vijftig jaar vierentwintig dichtbundels. Langzaamaan werd zijn woordenschat eenvoudiger en rechtstreekser, maar ook feller en totaal meedogenloos. Zijn poëzie werkt ontnuchterend en zijn rake ironie tilt ze naar een hoger niveau. Grootmeesterlijk.
Nog een voorbeeldje: de blik van het spiegelbeeld // zij bekeek zichzelf nooit in de spiegel. / wat in haar voordeel pleitte / vond ik destijds. // pas later en uit eigen ervaring / heb ik de ware reden / van die afkeer achterhaald: // je moet je spiegelbeeld / ook kunnen in de ogen kijken.
Gust Gils mag dan wel al jaren dood zijn, met de publicatie van de dichtbundel  Spookpijnen is hij in onze literatuur springlevend.

Spookpijnen – Gedichten 1993-1999, Gust Gils, Uitgeverij Marmer, Baarn, 2015, ISBN 978 94 6068 250 6.

(Tony Rombouts)

Deze wereld is niet de echte

o – mijn vriend – deze wereld is niet de echte. Hans Lodeizen schreef deze regel als slot van het gedicht ik heb mij met moeite alleen gemaakt aan het einde van zijn poëtische jaren. Heidi Koren staat nog aan het begin ervan, maar haar bundel deed mij aan deze regel denken. Het is een aparte wereld, die zij optrekt in haar debuutbundel, Gedachten over een mogelijk einde. Elk gedicht voegt iets toe aan een wereld die steeds maar niet een echte wil worden. De wereld van Heidi blijft een sprookje, een wensdroom. Zij past er zelfs haar taal voor aan: geen leestekens (met uitzondering van een paar komma’s en apostrofs) die haar zicht op een fijn uitzicht benemen. Zoals ze in het eerste gedicht al aangeeft:

Iemand vraagt mij
waarom ik nooit een punt zet

Uit mijn voetzolen groeien wortels
het hoogpolig tapijt in

Ik wacht tot ze de vaste kern raken
Tot die tijd ga ik door
 
Aan het einde van alles –wanneer mijn voeten
warm zijn en ik begrepen heb

waarover  ik vraagtekens heb gedacht-
dan zet ik een punt

zal zij blijven volharden in het geloof dat de wereld onschuldig is. In deze bundel duurt dat tot en met de laatste bladzij waar een dikke punt, gecentreerd tussen de zesde en zevende regel haar rust gunt.
Alsof het zo wel goed is en de rustdag kan beginnen. De dichter heeft haar werk gedaan, de schepping is voltooid.
Maar wat stelt haar schepping nu voor: het toont een landschap waarin een ik zich afvraagt wat de wereld haar brengt. Als er een dichter achterop haar fiets springt, als de Russen komen, als ze haar man om een nieuwe ring vraagt, als ze de tel kwijt raakt, als ze een broer had gehad.
Het is een consistente debuutbundel geworden en tegelijkertijd eentje die met die laatste punt ook afgerond is. Punt uit. Nieuw hoofdstuk en een nieuw leven.
De wereld die achter blijft na de punt die de bundel besluit, is niet de echte. Die wereld komt nog. In de volgende bundel natuurlijk, want in herhaling vallen zit er niet in:

Dag liefje

Nu het daar is
en ik mij voortdurend afvraag wanneer het begon
te stoppen wil ik het je nog een keer zeggen

dag liefje

Zoals je sleutel klonk
je voetstap je fluitje
Zoals je me opzocht
en we elkaar toevallig tegenkwamen

Zoals ik het nu nooit meer zeggen kan

dag liefje
dag liefje
Dag liefje

Gedachten over een mogelijk einde smeekt om een nieuw begin. Heidi Koren heeft met deze bundel haar ‘oude wereld’ in een kleinood verpakt en weggezet. Een wereld die toegang lijkt te geven op die ene, die echte. Maar welke echte dat is, blijft ongewis. Tot ze een tipje van die sluier oplicht:

Zodat ik niet meer zo
alleen ben in mijn dichterbij en het water kan stromen
tot het in mij van binnen naar buiten regent

Gedachten over een mogelijk einde is een aantrekkelijk debuut dat naar meer smaakt.

Gedachten over een mogelijk einde, Heidi Koren, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2015, ISBN 978 94917 382 27

(Wim van Til)

Er is geen water dan de zee

Met steun van de Provincie Zeeland verscheen dit jaar een meer dan merkwaardige tweetalige (Nederlands/Frans) bloemlezing van recente Zeeuwse poëzie. De titel is ontleend aan een in de bundel opgenomen gedicht van Thom Schrijer, één van de markantste hedendaagse Zeeuwse dichters: Er is geen water / dan de zee, / geen zee dan water / en daarmee / geen landing breder / dan de branding, / geen branding / dan herhalen / van de zee.
In dit melopetisch gedicht ligt de sfeer vervat van deze verzamelbundel. Alom is het water aanwezig als leitmotiv soms dreigend en vervreemdend zoals in een gedicht van Y. Né: Ruimte tussen twee / oevers. Hoor hoe het riet daar / blaast, hoe plaats gebiedt. of  Jacoline Vlaander Ik ging naar Zeeland om alleen te zijn…/…Het was niet alleen een jaar dat verdwijnt / in een wak van de stad, in het donkere water / waar niemand mij naamloos drijvend leest.  Dan weer romantisch beschouwend zoals in Lentelied aan de Maas van Henri Looymans: Water fluistert  / Aan de vlonder / alles kluistert  / Op deze til…/…Alles luistert / Om dat wonder. Uit alle opgenomen gedichten spreekt de liefde voor dit vlakke land, voor zijn natuur, zijn luchten en zijn bewoners. Karel Leeftink verwoordt het zo:  zag hij jagers / wolken in hun netten drijven / een dolende maan soms / viel op zijn pad.
Zoals de samensteller Pierre-Jean Brassac schrijft in zijn inleiding transcenderen, distilleren en kanaliseren de diverse dichtvormen een kolkende stroom van gedachten en beelden. Het is inderdaad een bijzonder rijke verzameling van achttien bekende maar ook minder bekende dichters, van gevestigde nestoren maar ook van jong talent. Er is werk opgenomen van Joop Buma, Sandra Burgers, Coen Cornelis, Emma Crebolder, Wim Hofman, Marcel Koopman, Johanna Kruit, Jan J. B. Kuipers, Karel Leeftink, Henri Looymans, Theo Raats, Thom Schrijer, Tijs van Bragt, André van der Veeke, Rob van Hese, Jacoline Vlaander, Chawwa Wijnberg en Y. Né.
Elk gedicht werd voortreffelijk vertaald en hertaald in het Frans door de samensteller Pierre-Jean Brassac, een Franse schrijver en journalist, die zijn hart heeft verpand aan Zeeland en de Zeeuwen. Zijn vertalingen voelen niet alleen de sfeer aan van elk gedicht maar zijn op zich zelf juweeltjes geworden van hertaalde dichtkunst: een bewonderenswaardige tour de force. Voeg daar dan nog de afbeeldingen aan toe van de schilderijen van Christian Perrier, die met krachtige borstelstreken en een geraffineerd kleurenpalet als het ware de gedichten telkens een plaats geeft in dat typische Zeeuwse landschap.
Deze bundel is meer dan een klassieke bloemlezing maar een te koesteren kleinood in een uiterst verzorgde uitgave. Samensteller en vertaler Brassac dient dan ook gefeliciteerd om zo Nederlandstalige poëzie ook in het Franse taalgebied te introduceren. Het zou een aanleiding en voorbeeld moeten zijn om ook dergelijke uitgaven in Vlaanderen mogelijk te maken.

Er is geen water dan de zee / Il n’est d’eau que la mer, Pierre-Jean Brassac (Ed.) Editions Monts-Déserts, Questembert, 2015, ISBN 978-2-9546023-1-8

(Richard Foqué)

Gedichten over Achterberg

Gedichten over Gerrit Achterberg staat er als bepaling achter de titel van een verzameling verzen, samengesteld door Gerhard te Winkel en Hannie Rouweler. De titel, Je tikt er tegen en het zingt, is een citaat van Achterberg  uit zijn gedicht Passage. Initiatiefneemster Rouweler woont in Leusden en ontdekte dat Achterberg (1905 – 1962) daar zijn laatste levensjaren doorbracht. Samen met de plaatselijke stadsdichter Gerhard te Winkel nodigde zij 35 literaire vrienden uit om een hommagegedicht over de grootmeester te schrijven. Toen deze reeks klaar was werd Nicole Van Overstraeten verzocht om er een inleiding bij te schrijven, wat zij op een voortreffelijke wijze heeft gedaan.
De dichter had een zeer bewogen leven. Achterberg had zeer moeilijke relaties met vrouwen wat leidde tot een ware tragedie waarbij hij zijn hospita vermoordde en haar zestienjarige dochter verwondde. Hij werd niet in de gevangenis opgesloten, maar verbleef wel jaren in diverse psychiatrische instellingen. Sommige cynici beweerden dat hij daardoor genoeg tijd kreeg om bundel na bundel te schrijven, maar zij vergeten erbij te vermelden dat je daar wel het talent voor dient te bezitten. Een van de terugkomende thema’s bij Achterberg is de zoektocht naar de verloren geliefde. Sommige van de hommages aan hem zijn dan ook liefdesgedichten, zoals die van Staf de Wilde en heel wat dichters grijpen plots terug naar het rijm, zoals Philippe Cailliau, Wim van Til, Aldert Jan van Dijk, Peter Knipmeijer, Jan Ketelaar en Marc Eyck. Het grote drama in Achterbergs leven wordt meermaals vermeld door onder meer Ina Stabergh, Niels Terhalle en Geert Zomer. Mark Meekers doet er nog een schepje bij met verrassende enjambementen: …waar woorden tekortscho- / ten bracht een revolver schot in de zaak. en: …elk mes heeft / twee kanten: een morbide en een moord- / dadig mooie… Uiteraard komen er in de bundel heel wat parafrases en citaten van de bewonderde dichter voor zoals bij Inge Boulonois, Theo van der Wacht, Philip Meersman, Ingmar Heytze, Nicole Van Overstraeten en Henk van Zuiden. In die groep gebruikt Bert Bevers dan weer de overtreffende trap door een nieuw rijmend gedicht samen te stellen, enkel gevormd door geciteerde versregels van Achterberg zelf. Poëzie blijft in deze bundeling duidelijk het belangrijkste element. De inleidster vermeldt het reeds bij de aanvang: Uiteindelijk concludeerden de dichters bijna unaniem niet alleen in woorden en gedachten maar ook doorheen de vitaliteit en de energie die zij in hun teksten hadden gestopt, dat poëzie de dood overstijgt. En om dat te beamen citeer ik nog twee opgenomen dichteressen, eerst Catharina Boer: Maar toch, ik weet, hier ligt een dichter, / jij eenzaat die doolde door woordenland. / Schaduw die heen trok naar hoger en / diepe poëzie naliet in het volle licht. en tot slot Yvonne Mulder: Hij liet zijn wereld na in woorden die mens-zijn / dichter bij de kern van leven brengen. Nog altijd.

Je tikt er tegen en het zingt, Gerhard te Winkel en Hannie Rouweler (samenstellers), Demer Uitgeverij, Leusden, 2015, ISBN 978 1 291 78380 3

(Tony Rombouts)

Filosofie van de afzondering

Geen verstild beeld op de cover, wel een druk bevolkt strand. We hebben een samenleving gecreëerd waarin mensen als zandkorrels op het strand zijn, en bij de eerste de beste populistische bries waaien ze weg. Stilte en rust opzoeken is geen sinecure. Wie niet dagelijks meedanst in het sociale mediacircus van facebook en ander getwitter en niet te allen tijde en overal bereikbaar is lijkt heden ten dage wel een asociale zonderling, al dan niet vereenzaamd en van weinig nut in de hedendaagse maatschappij.
Jan-Hendrik Bakker studeerde filosofie, psychologie en literatuur. Na een journalistieke carrière bij de Haagsche Courant publiceerde hij Toewijding, over literatuur, mens en media (2003), Welkom in Megapolis, denken over wonen, stad en toekomst (2008) en Grond, een pleidooi voor aards denken en een groene stad (2011). Zijn nieuwste boek, In stilte, een filosofie van de afzondering leert ons hoe we samenleven, maar geeft ook een boodschap mee: met terugtrekking uit de wereld valt een wereld te winnen.
De auteur laat een flink aantal schrijvers en filosofen die zich een tijd terugtrokken de revue passeren. Friedrich Nietzsche en Søren Kierkegaard zijn maar enkele voorbeelden. Hij mijdt de term kluizenaar, wat de bijsmaak heeft van wat vreemde oude mannetjes. Heremiet, van het Griekse  herèmia, wat de dubbele betekenis van eenzaamheid en woestijn in zich draagt, kan nog wel, maar hij opteert voor het zelfbedachte afzonderling, waarin hij de begrippen afzondering, zonderling én bijzonder samenvoegt.
Opmerkelijk genoeg bleken zij die zich distantiëren van de maatschappij gemotiveerd om het politiek en sociologisch klimaat waar ze voorheen deelgenoot van waren onder de loupe te willen nemen en zo mogelijk voor de nodige verandering te zorgen. Eén voorbeeld: Thomas Merton (1915-1968), die zich terugtrok in een klooster in Kentucky en een belangrijk sociaal activist werd.
Geen dames te bespeuren in de reeks afzonderlingen die Bakker aanhaalt. Vrouwen zijn dan ook socialere wezens, stelt hij. Toch had bijv. Hildegard van Bingen in het rijtje gepast, de Duitse mystica met een ruim gamma van interessegebieden: van filosofie en linguïstiek tot wetenschappen en kosmologie, en tevens de eerste componiste uit de geschiedenis van de klassieke muziek.
De auteur verwijst naar heel wat boeken en films uit de hedendaagse cultuur: The Road, waar een vader met zijn zoontje door een desolaat en verwoest landschap trekt en Into the Wild, gebaseerd op het gelijknamige boek van Jon Krakauer, het waargebeurde verhaal van Chris McCandless, een jonge Amerikaan die alles opgaf om in zijn eentje te gaan zwerven.
Het grootste goed is datgene is wat goed is voor zowel het individu als zijn omgeving, stelde Aristioteles. Ook al lijken we als individu niet meer dan consumenten in de massaproductiemaatschappij blijft het opzoeken van stilte en afzondering en heroriëntering van wat een zielloze levensstijl is geworden een fundamenteel en op te eisen recht. Lees dit boek. In stilte, weliswaar.

In stilte, een filosofie van de afzondering, Jan-Hendrik Bakker, Uitgeverij  Atlas Contact, Amsterdam / Antwerpen, 2015, ISBN 978 90 450 2889 

(Roger Nupie)

Onopgesmukt

De liefhebber van het literaire vindt uiteindelijk soepel de weg naar het beste. Verfijning, verrassing en uitdaging: daar gaat het in poëzie en proza om. Maar in de letteren ontkom je natuurlijk toch niet aan het iets minder beduidende.
In deze categorie vind je doorgaans ijdeltuiterij en gekunsteldheid in wisselende verhouding. Ik haak dan af. Ego en onbenul floreren al genoeg buiten de kunsten. Heel af en toe is er een nuance mogelijk. Het boek in kwestie is dan niet goed, maar er kleeft iets sympathieks aan.
Dirk De Boeck, een auteur uit Mechelen, publiceerde onlangs een kloeke verzameling gedichten en (korte) prozateksten. Zijn boek levert eigenlijk niet een beklijvende leeservaring op. Aan de andere kant heeft de schrijver toch iets eigens.
Het kanariegele omslag van Kopstandperspectief is van uitklapbare flappen voorzien, maar er wordt nergens iets over de auteur vermeld. Ook het ronkende en opgepompte waar de doorsnee kunstenmaker zich zo graag aan te buiten gaat, ontbreekt (gelukkig). Iets anders is De Boecks onopgesmukte taal. Geen stapelingen van adjectieven of overspannen metaforen, geen pseudo verfijning of dito verhevenheid. Wel een opdracht aan Opa De Boeck. Zoiets doet gemeend en zuiver aan.
De Boeck geeft zich zeker op zijn eigen wijze bloot in zijn teksten, maar mist jammer genoeg een talent voor het verrassende. Zijn wereld en ervaringen met de medemens zijn hooguit verrassend normaal.
Maar goed, het kan dus slechter.
Vissen wij nu uit de 130 pagina’s tekst een (proza)gedicht dat ‘iets’ heeft. Het is een vers uit de reeks Ik heb een hekel aan verjaardagen, vooral die van mezelf.

Je hebt het voor mekaar dit jaar. Geen enkel
kaartje, geen vrienden aan de voordeur, geen
vrienden aan de achterdeur. De hele wereld is
vergeten dat je ouder wordt. Muren oplopend
kom je doorheen de dag en na sluitingstijd ga

je naar de bakker om pistolets en kaas, en om
de winkelbediende van bijna 23 een lift te geven.
Verblind door haar jeugd en schoonheid weet
je niet precies meer hoe het is gegaan, maar op
zekere dag was er zowaar het woord poëzie en

dat zij wel eens gedichten, waarna een stroom-
versnelling aan dialogen en uren gezellig samen,
om alles van haar te lezen, haar ogen en al haar
kladnotities, uren van gulzig absorberen. Uren die
seconden leken, en vandaag? Ze weet dat je jarig

bent en vraagt hoe oud? Je zou twintig jaar willen
liegen, maar dat is zinloos, want de kraaienpootjes
rond je ogen zijn doodeerlijk. Je schaamt je voor je
prehistorische gevoelens, waarvan je het bestaan
al had opgegeven. Je vervloekt je leeftijd en hoopt.

Dirk De Boecks teksten zijn onbestudeerd en ontroeren juist daardoor af en toe.
Alleen de titel Kopstandperspectief. Die dekt de lading niet en doet wel heel erg denken aan Eva Gerlachs debuut Een kopstaand beeld.
Het innerlijk perspectief van Dirk De Boeck beleef je gewoon verticaal. Met een pistoletje kaas in de hand.

Kopstandperspectief, Dirk De Boeck, uitgeverij WesterZinnen, 2015, ISBN 978-90-9028-721-8

(Erick Kila)

Zwart van afgrond

De tweetalige poëziebundel Vincent van de Vlaamse dichteres Ina Stabergh is een heruitgave van de bundel Het oor van Vincent, in 2009 uitgebracht door Dilbeekse Cahiers. Het kaftontwerp is van Ina Stabergh zelf.
Vincent bevat 28 gedichten, voorafgegaan door een voorwoord. De Nederlandstalige gedichten staan op de linkerpagina, de vertaling bevindt zich op de rechterbladzijde. De lay-out is sober en transparant, met duidelijke lettergrootte en voldoende witruimte om de gracieuze Nederlandstalige verzen rustig te lezen, simultaan met de bevallige vertaling in het Frans.
Vincent werd uitgegeven naar aanleiding van de 125ste verjaardag van Van Goghs sterfdatum. Vincent Van Gogh, geboren in het Noord-Brabantse Zundert, stierf op 29 juli 1890 in
Auvers-sur-Oise
, een dorp gelegen dichtbij Parijs. Als zoon van de predikant Theodorus van Gogh en Anna Cornelia Carbentuse kreeg hij de voornaam van zijn doodgeboren broertje Vincent. Daarom start de bundel met het gedicht Replacement Child: Tot op de dag / van herinnering, het verloren kind / uit de donkere tunnel kwam. Op zijn gezicht / de kus voor een broer ontving. / Wie hij was voor de anderen kon hij niet weten: / hij kende niet eens zichzelf. / Elk beeld dat hij aan de wereld schonk / gaf hij dezelfde mond. / Een mond waarop de lach nooit geboren werd. De bundel eindigt met het gedicht Korenveld met kraaien, geschreven bij een schilderij door specialisten beschouwd als zijn laatste werk en gerealiseerd in 1890.
Ina Stabergh volgt de levensloop van Vincent. Zij blijft stilstaan bij wereldberoemde schilderijen van Van Gogh: De Aardappeleters, Vrouwen in de Borinage, Montmartre, Zonnebloemen, Het Huis van Vincent, Boomgaard met cipressen, Zelfportret met verbonden oor enzovoorts, en schrijft met volgehouden gevoel voor stijl gedichten die ook los van het doek kunnen worden gesavoureerd.
Opeenvolgende lucide observaties leiden de lezer binnen in de wereld van Vincent. Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt. De dichteres ensceneert mensen en dingen in subtiele interactie: de personages wachten, zoeken, verdwijnen, de trein rijdt… Gedachten verkruimelen, bomen dansen, de wind jaagt.  Aan dit simpele stramien voegt de dichteres varianten toe, speelt met klank, ritme en beeldspraak en verzint taferelen. Zij schakelt over naar lijdende en voltooide vormen van het werkwoord, personifieert objecten, varieert in zinsbouw, breekt haar verzen onverwacht af. Zij benoemt de dingen met de juiste woorden, kiest haar vocabularium, heerlijke adjectieven en nuancerende bepalingen, met zorg en aandacht. Het is alsof haar gedichten bewegen, net zoals de schilderijen van Vincent.
Als toemaatje nog een proeve van de kundige vertaling door Muriel Kerrels:  Het blauw van de ogen wordt zwart van afgrond / als het licht de hemel kleurt met bloed / en de geest zijn grenzen heeft verlegd (Zelfportret met Verbonden Oor). Le goufre noircit les yeux bleuâtres / quand la lumière peint le ciel avec le sang / et quand l’âme a dépassé ses limites (Autoportret avec Oreille Pansée).

Vincent, Ina Stabergh, Calbona, Rotterdam, 2015, ISBN 978 949 222 8062

(Nicole Van Overstraeten)

Een feest van afzien

In Een feest van afzien presenteert Thom Schrijer een reeks ietwat gewrochten, soms met zichzelf botsende gedichten die zich allemaal in een min of meer coherente ruimte afspelen: een stad waar mensen gewone dingen doen op ongewone manieren. De zachtaardige cover nodigt je meteen uit om de bundel te openen en een wandeling te maken naar het licht dat tussen de hoekige blokken op de prent schijnt.
Alle gedichten zijn in eenzelfde vorm gegoten: veertien regels in vrij vers zonder witregels. Dat zorgt voor een mooie vormelijke heterogeniteit en coherentie van de bundel, maar anderzijds krijg je de indruk dat er hier en daar overbodige woorden – zoals ‘daar’ of ‘dan’ of ‘al te’ – zijn blijven staan ten behoeve van het sjabloon. De titels van de cycli eindigen allemaal op drie puntjes, en eerlijk: ik had die titels (bijvoorbeeld sterk en onverschillig stroomt de rivier...) veel suggestiever gevonden zonder deze artificiële ingreep. Dat is overigens een punt waar ik het wel vaker moeilijk mee heb in deze bundel: de stijlingrepen halen je af en toe meer uit de gedichten dan dat die je erin duwen. Waar beelden als geeuwende gebouwen me zeker bevallen, daar is het ‘geschrevene’ van de gedichten op sommige momenten te merkbaar. Jammer is ook dat er enkele foutjes de bundel ontsieren (zoals vier keer ‘teveel’ in plaats van ‘te veel’; dt-fouten in ‘Zij rond’ of ‘rond hij’).
Schrijer werkt met ellipsen, die vaak positief bevreemdend werken maar je soms te bruusk uit de tekst halen, zoals in feest:

Een oude soldaat wordt door zijn vrienden
veteranen gevraagd voor een feest van oorlog
en voorbij.

De opgebroken zinnen dwingen tot herlezing, maar eerder omdat je duidelijkheid zoekt dan om het beeld zelf. Schrijer speelt met syntaxis om je op het verkeerde been te zetten, maar af en toe haalt hij daardoor beide benen onderuit, en gaat de taal wat zwalpen:

      Een houten paardje hebben
ze nog mee kunnen nemen, de jongens, dat door
een raam stak van wat eerder een huis en, ook van
hout en klein, een magere man aan een kruis.

Inhoudelijk zijn de gedichten schetsen, beelden die op zich intrigerend en mooi gekozen zijn, als foto’s in woorden. Alleen voel je je door de stijl of de aard van de beelden zelf niet altijd uitgenodigd om de werelden achter de beelden te onderzoeken. Sommige gedichten zijn wel echt de moeite, zoals blind, dat mooi begint met Een jonge vrouw speelt soms met het getal / van zijn jaren. Dan is Schrijer op z’n best, en werken de stilistische ingrepen ideaal ondersteunend.
Al bij al is dit een interessante bundel door het soms wringende en krakende taalgebruik en de lichtjes bevreemdende beschrijvingen van de verschillende personages in het feest in deze gebundelde stad, maar spijtig genoeg staan vormelijke kronkeltjes en de wat gelimiteerde uitdiepingen een verdere inleving in de weg, en lijken de gedichten de lezer onvoldoende mee te willen nemen om te dansen op het feest van afzien.

Een feest van afzien, Thom Schrijer, Bordeauxreeks Cosmox, Houten, 2015, ISBN 978 949 103 4558

(Ester Zonderland)

Vergeten helden

Een verrukkelijk boek voor iedereen die van voetbal houdt. Dat is Vergeten helden, boordevol verhalen die eerder verschenen in het onvolprezen tijdschrift Hard gras. Ik heb maar twee kanttekeningen: heel veel van de beschreven oud-voetballers zijn door mij helemáál niet vergeten. En: de eindredactie had wat zorgvuldiger kunnen geschieden. In twee zinnen als De 21 Oranjeshirts die hij eens droeg zou Kist tegenwoordig misschien zelfs nog wel passen. Alleen het vele zilver in de donkerblonde krullen verraden dat hij geen dertig meer is. staan twee joekels van fouten.
Voor het overige niets dan lof. Het is een lekker leesboek, boordevol wetenswaardigheden. Dat Kees Kist (oud-spits van AZ en Paris Saint-Germain, ex-Europees topscorer) tegenwoordig de kost verdient als schoenenkoopman op de markt, bijvoorbeeld. Maar nogmaals: Kist is niet vergéten. Een beetje voetballiefhebber weet direct hoe vaak hij topscorer van de eredivisie is geweest, en dat hij mee de hegemonie van Ajax, Feyenoord en PSV verbrak door in 1980 met AZ’67 Nederlands kampioen te worden.
Goed, Mike Obiku (die in 1995 voor Feyenoord in de kwartfinale om de beker de golden goal scoorde tegen aartsrivaal Ajax maar verder niet veel potten wist te breken in Rotterdamse dienst) mag je een vergeten held noemen, en misschien Willie van Bommel (indertijd aanvaller bij FC Amsterdam en MVV) ook maar toch Dick  van Dijk (die Ajax op Wembley de eerste Europa Cup I bezorgde) en Joop van Daele (die Feyenoord tegen het Argentijnse Estudiantes aan de wereldtitel voor clubs hielp) niet?
Hetzelfde geldt wat mij betreft voor klasbakken als Michel Preud’homme (held van Herman Brusselmans), Jan van Beveren (de beste doelman die het Nederlands elftal ooit heeft gehad), Tonnie van der Linden (die 24 keer de goal van Oranje verdedigde), Juan Lozano (de door Filip Joos geportretteerde oud-spelmaker van Beerschot en Anderlecht) en Hristo Stoichkov.
Het bontst maken de samenstellers Hugo Borst, Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan het echter door ook Gerd Müller onder de Vergeten helden te scharen. Even op een rijtje: Der Bomber werd Europees kampioen, wereldkampioen, zeven keer topscorer in de Bundesliga, vier keer topscorer in de Europa Cup I en scoorde de meeste doelpunten op het WK 1970 en het EK 1972. Hij won vier maal de titel in West-Duitsland, werd Europees voetballer van het jaar en pikte ook nog een handvol Europa Cups mee. Toen hij stopte met voetballen had hij in 490 wedstrijden niet minder dan 477 doelpunten gescoord!
Maar goed, laten we het er maar op houden dat ik me hier even als een kniesoor gedraag. Want ik had Vergeten helden binnen een mum van tijd uit. Het is hoe dan ook een leuk, en veelal goed geschreven boek. Met bijdragen van behalve de eerder genoemde Brusselmans en Joos onder meer Martin Bril, Ronald Giphart, Daan Heerman van Voss, Herman Koch, Simon Kuper en Jean Nelissen zaliger. Een aardig geschenkidee voor mannen die alles al hebben.

Vergeten helden, samenstelling Hugo Borst, Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan, Ambo/Anthos, Amsterdam, 2015, ISBN 9 789026 333347

(Bert Bevers)

Meer dan een getuigenis

Wie het oeuvre van Frank Decerf kent weet dat hij een auteur is, die schrijft vanuit zijn diep ingeworteld sociaal engagement en humanistische levensovertuiging. Zijn pas verschenen drietalige (Nederlands, Frans, Engels) bundel Getuigenissen / Témoignages / Testimonies is daar andermaal een treffend voorbeeld van. In zijn voorwoord schrijft hij zelf: Het is het werk van de dichter om onrecht aan te kaarten en het vergeten tegen te gaan.
Dat vergeten slaat op de onbegrijpelijke gruwel van de holocaust. De bundel is een verzameling van 26 gedichten, toepasselijk opgedragen aan Regine Beer. Elk gedicht is getiteld met een naam en cijfer, vergezeld van een grafische miniatuur van Joe Moran Sr. De verwijzing is meteen duidelijk. Maar reeds in de titel geeft de dichter terug een naam aan het cijfer, waarmee de gevangenen werden benoemd en ontmenselijkt. Het miniatuur, als het ware de afbeelding van een tatoeage, geeft het ook een beeld.
Deze op het eerste gezicht koele zakelijke benadering deelt aan de lezer meteen een emotionele tik uit, geeft hem een onbehaaglijk gevoel en drijft hem onvoorwaardelijk in de lezing van het gedicht.
Frank Decerf creëert meevoelen en afschuw voor een waanzinnig hoofdstuk in onze geschiedenis door schijnbare afstandelijkheid in zijn zegging. Het is deze paradox, die zich in elk gedicht voltrekt. De dichter observeert bijna emotieloos als een buitenstaander, zoals in het openingsgedicht De mensen werden met de dag grauwer / ook trager en luier. Of verder De doodsfabrieken draaiden, haalden hun prognoses, / zonden schitterende resultaten naar Berlijn. Maar ook daarin reeds klinkt het onheilspellende dat, naarmate het gedicht zich ontvouwt, confronterender wordt, om telkens te eindigen in een vers dat uiteenspat in het gezicht van de lezer: en voor de rest trokken de dagen voorbij, zwart als bloed in modder. Of het tellen van de dagen werd een lachwekkend tijdverdrijf.
Constant balanceert Frank Decerf op die dunne koord van bijna cynische observatie en geëngageerd afgrijzen. Hij hanteert een afgemeten taal, vermijdt de valkuilen van gezwollen pathetiek en nutteloze epitheta. Maar juist daardoor krijgen zijn gedichten een zeggingskracht, die het verhalende overstijgt en de lezer deelgenoot maakt aan het  lijden van tot nummer gedegradeerde mensen.
Hier en daar sijpelt toch hoop door, een kier naar de vrijheid, naar overleven: Gelijk de wil, de broze kracht en de sluwe koppigheid / om deze match te winnen, om eindelijk te scoren / ook al waren we niet getraind, niet voorbereid,/ nooit zeker van iets… om dan in het slotgedicht de lezer nogmaals te waarschuwen: als vrij denken gemuilkorfd wordt / als dogma’s vrij spel opeisen / en iedereen zijn mond afwachtend houdt…
Frank Decerf gebruikt pen en woord, de wapens van de dichter, om drietalig te getuigen van wat niet in woorden te vatten valt en wat nooit vergeten mag worden.
Deze bundel is meer dan een getuigenis, hij is een aanklacht en een schreeuw in deze troebele tijd.     
  
Getuigenissen / Témoignages / Testimonies, Frank Decerf, Uitgeverij Partizaan, Gent, 2015, ISBN 978-94-92007-30-8

(Richard Foqué)

Herfsttij van het verlangen

In zijn nieuwe dichtbundel Herfsttij van het verlangen onderneemt Romain John van de Maele een autobiografische reis. In de begincyclus Vaders tuin komen we terecht in een wereld van verkleurde en ritselende bladeren: zijn vader vlucht voor de dagelijkse beslommeringen in de tuin. Jouw taal was de stilte / van de man die zwijgend / de tuin bewerkte en woorden / vond voor een verre morgen. Romain tekent het beeld van een vader met scheppende handen / die verhalen vol weemoed voedt. In een korte tweede cyclus Uit mijn kwartierstaat duikt de dichter verder in het familiaal verleden: We zijn reizigers naast elkaar, / jij op weg naar heden / en ik aarzelend naar het verleden. Het hertalen van een almaar verder verleden om het in het heden verklaarbaar en aanvaardbaar te maken, wordt verder gezet in de derde cyclus Waar het fruit valt. Het kind, hier de dichter, is zelf het fruit dat gerijpt is aan de boom in de tuin van de voorvaderen: Het schrift wordt horizon, vermoedens en verhalen. In de cyclus Voor het afscheid belandt de dichter op een kruispunt. Welke weg verder te verkiezen na het afscheid van de vader? Toen ik je in mijn armen nam, / net zacht genoeg om je ribben te sparen / vloekte ik binnensmonds mijn woede weg. De opstandigheid die het verder leven moet aanwakkeren, die het onvermijdelijke zinvol moet houden, het besef dat alleen de allerlaatste glimlach de opperste rechter nog kan misleiden: Toch glimlacht ze nog / en vraagt muziek / om de afbreker te misleiden. Opstijgen met muziek en met bevrijdende klanken de laatste partituur opbergen. Aldus neemt ook de moeder afscheid.
In de voorlaatste cyclus Na het afscheid bezint de dichter zich verder over de betekenis van het bestaan: Kennis van de kille morgen / overwint de gebenedijde duisternis / en maakt al mijn mustangs wakker. De strijd is dus nooit gestreden. Soms heelt de duisternis, soms kwetst het licht.
Welkom herfsttij van het verlangen, dicht hij in het eerste gedicht van de laatste cyclus Diluendo. Hij grijpt naar woorden / en gebaren die niet volstaan / om de verte dicht te schroeien. Fysieke problemen halen zijn zelfzekerheid onderuit. Zacht, maar vrij verdwijnen kan een oplossing zijn: Maaier, wat rest er van de tijd, vraagt hij zich af. Romain John van de Maele ontvangt ons nu in zijn poëtische woning, gastvrij toont hij zijn ik, hij voelt zich bevrijd en verlost van het verleden. Hij gebruikt geen onontwarbare metaforen en ook geen tonnen bombastische bijvoeglijke naamwoorden om zijn poëzie op te fleuren. Van alles wat ooit was, / rest alleen de vergane nabijheid / en de geur van een overvolle weitas. Elk woord staat waar het moet staan, geen enkele letter is overbodig, leestekens worden leeftekens. Die modeste, maar overtuigend zegging vormt een verademing in het hedendaags poëziespektakel.

Herfsttij van het verlangen, Romain John van de Maele, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2015, ISBN 978 90 76644 76 9

(Guy Commerman)

Meekers op de Parnassus

Salto Vitale is een bloemlezing uit vijftien dichtbundels van Mark Meekers. De gedichten verschenen voor het eerst in uitgaven tussen 1984 en 2009. De keuze werd gemaakt door Gerda De Preter, die ook voor de inleiding zorgde. De selectie werd aangevuld met een aantal bekroonde gedichten van de auteur. Wat in de eerste plaats opvalt is dat al de 154 opgenomen gedichten samengesteld zijn uit vier kwatrijnen. Wat het onderwerp ook moge zijn, Meekers heeft er een vaste vorm voor gevonden. Uit de eerste bundels uit 1984, Verrukkelijk vergankelijk en Wat blijft er nog na woorden, worden er respectievelijk zeven en vijf gedichten opgenomen. We vinden er ook reeds de titel in terug:

… een mens heeft slechts het lichaam als echo
van een fijn-zijden ziel. kleuren zijn snippers, geluiden
de scherven van een verbroken eenheid, van een salto
vitale, een liefdestuimel in het leven, de woorden te buiten.

In de eerste bundels gebruikt de dichter nog de ik-vorm in verzen met een eindrijm, maar snel reeds gaat hij over naar de derde persoon terwijl hij zich inleeft in de visie van bepaalde beeldende kunstenaars waar hij zich verwant mee voelt. Soms identificeert hij zichzelf met een van de kunstenaars, dan weer met een van de personages van de geschilderde doeken of gebeeldhouwde figuren. Het eindrijm verdwijnt, maar de beeldspraak en de metaforen worden sterker en krachtiger. Prachtige dichtbundels over Van Gogh, Claudel, Rembrandt, Gauguin, Meunier, Van Mieghem en Rops volgen elkaar op, maar ook losse gedichten over Claude Monet en Pierre Bonnard vinden voortreffelijk hun plaats. Gerda De Preter formuleert het als volgt: Zo worden bijvoorbeeld loutert visuele beschrijvingen, als de inval van het licht, of het spel van licht en schaduw opgetild naar het existentiële niveau. Beeldend kunstenaar en dichter spiegelen elkaar in de zoektocht naar de zin van het bestaan.
Naast kunst komen er echter nog heel wat andere elementen aan bod in Meekers’ poëzie. Hij was niet voor niets de allereerste dorpsdichter van het feeërieke dorp Doel dat plots gedoemd werd te verdwijnen voor de zoveelste uitbreiding van de haven van Antwerpen. In pregnante woorden schreef hij een herinneringsgedicht aan een van de inwoners die zelfmoord pleegde. Een kaakslag voor de onteigenende overheid: hij wist niet meer / waar de zon opging, strooide gouden maïs- / korrels, nam zijn pet netjes af voor hij / zich verhing. liever knoopte hij een touw / aan de hemel vast vóór de grond onder zijn / voeten wegzonk.
In Over leven en Overleven in Tanzania gaat de maatschappijkritiek voort, maar gecombineerd met eerbied voor de natuur en in Land van stand volgt een oprechte ode aan het Brabant waarin de dichter woont. Uit de bekroonde gedichten wens ik tot slot de klemtoon te leggen op het gedicht Sprakeloos, waarvoor de dichter in 2013 de allereerste Herman J. Claeysprijs ontving. De Parnassus mag zich verheugen op de officiële intrede van Mark Meekers.

Salto Vitale, Mark Meekers, Parnassusreeks Uitgeverij P, Leuven, 2014, ISBN 978-94-91455-45-2

(Tony Rombouts)

Een mooie dronkaard

Waar water samenvloeit met ander water is een selectie van 35 gedichten van de Amerikaanse auteur Raymond Carver (1938-1988), vertaald door Joris Iven. Het is een fraaie uitgave, met sober kaftontwerp. De gedichten komen uit de bundels At Night the Salmon Move (1976), Fires (1983), Where Water Comes Together with Other Water (1985) en Ultramarine (1986). Joris Iven voegt hieraan een verhelderende inleiding, een selectieve bibliografie, een lijst met secundaire literatuur plus een pagina met aantekeningen toe. De Nederlandse gedichten lees je links, de Engelse teksten staan rechts, soms op dezelfde pagina, soms op een volgende pagina, want Carver schrijft lange gedichten. Zijn eerste belangrijke publicatie verscheen in 1976. Als hij in 1977 dichteres Tess Gallagher ontmoet, komt zijn schrijverschap in een stroomversnelling. In de tachtiger jaren vestigt hij zijn reputatie voorgoed. Geholpen door Tess, die hem begeleidt, publiceert hij in tien jaar tijd zijn voornaamste literair werk.
Carver volgde de stelling van Ezra Pound, dat in poëzie fundamentele nauwkeurigheid van uitdrukking de enige moraliteit is. Maar in het sublieme gedicht Radiogolven klinkt bewondering voor de antipathetische, zacht droevige gedichten van de Spaanse dichter Antonio Machado: Ik nam je boek mee naar bed / en sliep ermee binnen handbereik. Op een nacht / reed een trein voorbij in mijn dromen en ik werd wakker. / En het eerste waar ik aan dacht, mijn hart bonkend / in de donkere slaapkamer, was dit – / Er is niets aan de hand, Machado is hier. / Daarna kon ik de slaap weer vatten.
Carvers gedichten zijn vooral de neerslag van zijn niet zo rustige levensloop. Hij komt uit een gezin dat leefde in armoedige omstandigheden. Carvers poëzie gaat over de miserabele lotgevallen van zijn ouders, over zijn eerste vrouw, zijn kinderen, die blijkbaar in zijn voetsporen treden: Je bent een mooie dronkaard, dochter. / Maar je bent een dronkaard. Ik kan niet zeggen dat je / mijn hart breekt. Ik heb geen hart als het / op drinken aankomt. Carvers eerste huwelijk liep stuk door problemen gelinkt aan alcoholverslaving: Ze gaf me de auto en tweehonderd / dollar. Zei, Tot ziens, schat. / Kalm aan, hoor je? Dat was alles, / na twintig jaar huwelijk. Maar af en toe komt een heerlijk liefdesgedicht aangewaaid, boordevol tederheid: We zijn buitengewoon rustig en teder met elkaar / alsof we mekaars fragiele gemoed aanvoelen. / Alsof we weten wat de ander voelt. Dat weten we natuurlijk / niet. Dat weten we nooit. Maakt niet uit.
Carver vertelt grootse verhalen over de miserie van kleine mensen, of nog beter: hij vertelt miserabele verhalen over grootse mensen. Tussendoor komt poëzie aangewaaid. Carver noteert laconiek de levens van zijn geliefden, maar met gulle toetsen van mededogen. Iven voelt deze onderstroom perfect aan. Dank zij zijn inspanningen beseffen wij, dat Carver niet alleen een groot dichter was, maar ook een groot mens.

Waar water samenvloeit met ander water, Raymond Carver (vertaald door Joris Iven), Uitgeverij P, Leuven, 2015, ISBN 978-94-91455-78-0

(Nicole Van Overstraeten)

Terug bij het begin

Gerard Berends debuteerde bij mijn weten in 1984 met de bundel Een landschap zwijgen bij uitgeverij Opwenteling in Eindhoven. Een bundel hermetische poëzie die eerder aan Groningse klei dan aan Drents zand deed denken, mooie woorden, intrigerende beelden. Maar wat stond er eigenlijk en welke wereld ging verborgen tussen de regels? Daarna zweeg de dichter enige jaren om sterk terug te komen met een aantal bundels gedichten voor kinderen. Gerard Berends leek een heel andere dichter geworden, maar dat is slechts schijn. Hij is zichzelf gebleven al die tijd. Dat blijkt uit zijn onlangs verschenen bundel Een hoofd vol zee.
Tussen 1990 en 2007 verschenen van zijn hand in ieder geval 5 bundels poëzie onder titels die maar steeds naar landschappen wijzen, ook al ligt dat niet immer voor de hand: Het sloeg twaalf uur (1990), Waaien, hard waaien (1990), Het begin is anders (2002), Altijd zoek (2002), Een olifant op het strand (2007). Echte landschappen of landschappen in tijd en ruimte. De dichter is een roepende, een zoekende. Hij schrijft wel, maar het helpt niet.

Schrijven

reeds in de middag dwaalt wolk na
wolk een grijze herinnering in huis

onder mager licht schrijft iemand
de muren kleuren voorzichtig rood
van loze gebaren en liefdeszuchten

herten zitten met gewassen koppen
voor de ramen en staren naar niets

straks valt een broze maan in zee
en vergolft in het kabbelend water

als de inkt op is het papier terzijde
geschoven verdwijnt een wereld

Een hoofd vol zee telt 6 afdelingen met tussen de 8 en 12 gedichten, totaal zijn er 62 opgenomen. En al die gedichten lijken naar hetzelfde punt te wijzen: een paradijs dat maar niet onder de woorden vandaan een tuin der lusten wordt. Wat je ook onderneemt, hoe je je ook uitslooft, het maakt niets uit. Je hoofd zit vol zee, en dat is het eigenlijk.  Alles is eenheid en alles is voorspelbaar als altijd:

soms moet men te lang wachten voor
eindelijk gebeurt wat altijd gebeurt

Niet alleen elke bundel nee, elk gedicht is een landschap dat voor je ogen opdoemt en na het omslaan van de bladzijde weer is verdwenen. Elke bladzijde is een grens naar een nieuw landschap, je ontmoet verschillende mensen, je bent overal eventjes, je leest en herleest, en op het volgende blad begint alles opnieuw: liefde die al een tijdje tanende was, stemmen die uit de aarde klonken,  woorden die je onderweg verliest.

soms willen mensen een brief schrijven
het komt er gelukkig nooit van
ongeschreven is een brief veel mooier

En zo is het maar net: alle gedichten van Gerard Berends verwijzen naar die ongeschrevene, die –hopen we dan maar- blijven komen. Want tussen al die beelden en woorden die verdwijnen, blad na blad, blijft de dichter schrijven: gedicht na gedicht. Gerard Berends is opnieuw terug bij het begin, het zwijgende landschap vol zee.

Een hoofd vol zee, Gerard Berends, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2015, ISBN 978 94917 382 41

(Wim van Til)

Van vroeger blij

Als zin om de grenzen van taal te verkennen het kenmerk is van ware poëzie, dan is Hubert van Herreweghen (Pamel, 1920) nog steeds goed bezig.
Het jaar der gedachtenis is de titel van zijn debuut uit 1943. Tweeënzeventig jaar en vele gedichten later heeft de dichter er nog niet genoeg van. In De bulleman en de vogels schept hij een gevoelswereld die geruststelt, prikkelt en betovert. Een verrassende combinatie.
Zeker, de dood, het voorbije en het archaïsche zijn aanwezig in deze bundel, maar sfeer en toon zijn speels en direct. Van Herreweghen is als dichter allesbehalve bezadigd. In zijn taal huist geen stokoude meneer, maar wel een flowerpowerman en een kleurenfetisjist a la Pierre Kemp (de Zuid-Limburger die als het ware uit de verfdoos dichtte).

De mispelblom de kwee

De mispelblom de kwee
de kwetsen en de bramen
framboos zo roos zo rood
de gloeiende pioen
                               zo teer de malve
een neveltje en een vlam
                               ha ja
toen ze in de zomer kwamen
weer in hun heerlijk goed
wandelen op vleugelvoet
                               ra ra
onder een wolkenhoed
met koperen trommen mee
waarop de zon aan ’t bonzen
veldnimf en waterfee
                              ja ja

Van Herreweghen bezielt in woorden de natuur en de kleuren. Er gaat een ondeugende wijsheid van  zijn gedichten uit. Een onbelemmerdheid die je vrolijk maakt. Zoiets komt uiteraard niet vanzelf aan gewapperd. Daar moet toch een leven van kijken, denken, proberen en afleren mee gemoeid zijn.
Heel fraai verbindt de dichter zijn lange verleden met het ‘nu’. Omdat zijn taal (buitelend en tintelend) een moderne snaar raakt, doet hij dat eigenlijk de hele bundel door. Maar de combinatie oud en fruitig komt in het bijzonder sterk uit de verf in een van de kortste gedichten uit deze bundel.

Nu

Een schoon uur gaat nooit voorbij,
een blijde dag blijft in mijn leven
met leed en kommer ingewreven,
vandaag werd ik van vroeger blij.

Hier spreekt een oudere jongere die gelukkig niets heeft verleerd. Die de kunst verstaat om altijd het positieve als houvast te weten. In De bulleman geeft Van Herreweghen zijn visitekaartje puntig af. De dichter is de schrik die tegelijk beschermt. Hij wiekt zijn armen, maar is slechts een werktuig van iets ongrijpbaars. Zo haakt deze dichter in de taal die onbelemmerd door het leven waait. Hij wordt er door bewogen en ratelt als vanzelf.

De bulleman

Een bulleman in de kersenboom,
de stroman op het veld,
tussen de hinnebezen,
om het tedere te beschermen,
te wieken met zijn stokkige armen
en te ratelen met blik,
die bulleman ben ik.

Het enige dat me spijt
is dat de vogels vluchten
naar alle zijden.

Ik ben niet blijde.
Ik wou niet ratelen,
het is de wind,
die hier wat hinder ondervindt.

De tedere vogelschrik,
die vogels liefheeft, dat ben ik.

Het is betovering van een verfijnde orde. Wie dit soort poëzie schrijft, wordt op zijn minst honderddrie.

De bulleman & de vogels, Hubert van Herreweghen, Uitgeverij P, Leuven, 2015, ISBN 978-94-91455-63-6

(Erick Kila)