Een omgekeerde Pinokkio


Zuiverheid die ontroering teweegbrengt, laat zich niet zomaar ondersneeuwen. In het exuberante, veelstemmige en soms lawaaierige Vigor anorexia van Norbert De Beule (º 1957) zit voor wie het aanvoelt en herkent de bottom line van een kwetsbaar bestaan verscholen.
De bundel is een pulserende woordenstroom, maar achter al het vertoon gaat iets kleins en breekbaars schuil dat raakt. Dit paradoxale vinden we al in de titel van de bundel. Vigor anorexia: ‘De kracht van het magere’. Er begint onmiddellijk iets te wringen. De ondertitel van de bundel (een misboek) prikkelt dan weer op een andere manier. Zo kan hij te maken hebben met het katholieke dat, al dan niet ironisch, door de teksten schemert, maar hij kan ook de gedachte aan een mislukking oproepen of verband houden met een beleving van gemis (het gemis van overleden ouders).
Het centrale personage (De Beule) beweegt zich als een fragiele, sukkelende, naar erkenning zoekende mens door de teksten, maar sukkelt dan wel met de nodige ironie, zelfspot en literaire virtuositeit.

En hij maakte zich klein. Boog in de petieterigste gaten om zijn muize-
nissen te beschrijven. Zijn allerpiepste verdriet. Nee, pieper nog.
(…)
En op een avond klopte een engel aan zijn deur.
Eigenlijk twee engelen. Maar de ene engel zei niets, toonde hem alleen
een spiegel.
‘Jij hebt trieste ogen!’
Keek hem heel indringend aan.
‘Jij moet daar dringend iets aan doen!’

Even wou hij protesteren:
‘Maar ik heb hoogtevrees!’

Maar dan klom hij naar de zolder. Nam zijn pen.

In bovenstaande fragmenten brengt de dichter aan het eind van de bundel het overvloedige voorgaande nog eens terug tot de kern. Niet helemaal overbodig, want hij hanteert een collagetechniek die niet te zuinig is. Hij stoffeert zijn gemoedsbewegingen zelfs met originele handschriftjes uit zijn jeugd: (eindexamen biologie) Beschrijf de voordelen van moedermelk – meest gegeven antwoorden - smakelijk goedkoop, brandt niet aan, kookt niet over, de kat kan er niet aanzitten en de verpakking is aantrekkelijk.
De Beule heeft dit soort hink-stap-springen kennelijk nodig om bij zijn waarheid te komen. Zo veel geesten rukken aan de kettingen van zijn ziel (vrij naar Couperus) dat hij er een waar literair spektakel mee kan creëren. In dit bijna theatrale spektakel zijn vooral de latente waarachtigheid en de momenten van contemplatie te prijzen.

Hij was een soort omgekeerde Pinokkio aan de schrijftafel. En
met elk gedicht trok hij zich ook meer en meer terug in het leven van de
doden en de naamlozen.
Tot op een dag plots de lichamen van zijn beide ouders waren verdwe-
nen. En hij drie jaar lang heftig in paniek raakte.

Intrigerend, irriterend en inspirerend: verschillende etiketten kunnen tegelijk op Vigor anorexia geplakt worden. De Beule onderzoekt zichzelf vrolijk en meedogenloos. Hij komt in de meest benarde en gevoelige zones van de ziel, maar is niet bang. Mager gaat hier hand in hand met taai. Er is dus niets mis met dit misboek.

Vigor anorexia – Een misboek, Norbert De Beule, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2019, ISBN 9 789025 457204

(Erick Kila)

Altijd die ander


Wie een klein voorwerp moet oprapen en er met de vingers niet bij kan, neemt een pincet. De knijpbeweging zorgt ervoor dat het voorwerp geklemd blijft tussen beide ‘grijparmen’ en zo dus van het oppervlak getild kan worden. Door de duim en wijsvinger te ontspannen, valt het voorwerp op de bestemde plaats. Op dezelfde manier kun je met duim en wijsvinger op het scherm van je tablet of mobiele telefoon het getoonde beeld verkleinen dan wel vergroten tot je de gewenste afmeting hebt verkregen en het gewilde beeld in het juiste formaat verschijnt.

Zie hier de gevolgde werkwijze van Sander Meij in zijn tweede bundel, Pincetbeweging. Hij zoekt met beide vingers in zijn verleden om een antwoord te vinden op levensvragen van nu. Twee gedichten gaan 6 afdelingen gaan. In het openingsgedicht maken we kennis met die methodiek:

Beet

diep in het gat van de grabbelton
tast ik presentjes als herinneringen af
tracht ik te raden welke ingepakte schat
zicht tussen mijn vingers bevindt

waar ik naar reik maar niet aankom
wat ik vasthoud en weer loslaat
waar ik onwetend al tijden naar verlang
het laat nog naar zich raden hier

mijn hand trekt zich terug in het licht
en ik klem tussen duim en wijsvinger
de contouren van een klein universum
zorgvuldig verpakt in onwennig papier

iedereen denkt aan iets anders

We worden direct gewaarschuwd: er is een ik die zoekt naar houvast in herinneringen, maar iedereen denkt aan iets anders. Vergeet dan maar dat herinneringen concreet èn betrouwbaar zijn.
De lezer stapt een geschapen wereld binnen die langzaam volloopt met beelden die om bevestiging vragen. De ‘schotten’ tussen de afdelingen (die overigens rechts gecentreerd op de pagina staan) werken als reestappen in een drassig landschap, kleine stevige plekken om houvast te vinden voor de volgende stap of sprong. Toch is ook die zekerheid twijfelachtig:

Symbolen bevatten betekenis misschien, maar ik wil
van de kaart om de achterkant te zien. Wat blijft
 daarvan over, eenmaal over de rand?

De dichter keert in afdelingen terug naar zijn jeugd, zijn pubertijd. Ouders spelen een ondergeschikte rol, zij dragen slechts herinneringen aan. Zoals in het gedicht HET EINDE VAN VERHEUGEN dat verbeeldt hoe een vader voor zijn zoon een boomhut construeert, waarin de zoon (op de troon in het holst van je houten paleis / tot koning gekroond door een bladerdak // voor het eerst van je leven / geen idee wat nu te doen) de leegte ervaart die hem in zijn terugblik opnieuw aangaapt.
Zijn herinneringen bouwen geen consistent verleden, geen houvast. Die confrontatie is frustrerend, er geen verleden waarop je kunt bouwen. Hoe klein of hoe groot je de beelden ook wilt reconstrueren.
In een van de laatste gedichten (HOUVAST) wordt dat nog eens onderstreept:

“je moeder vraagt of je misschien nog weet
hoe slecht je terechtkwam die dag”

Pincetbeweging is een goed gebouwde onmogelijke zoektocht naar de ander die je ooit was, maar die niet herkenbaar in beeld wil komen. Jury van de J.C. Bloemprijs, leg deze bundel op je stapel!

Pincetbeweging, Sander Meij, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2019, ISBN 9789046824900

(Wim van Til)

De wereld is weer plat, ja


De wereld is weer plat, ja is een bundeling van 20 stukken over Nederlandse en Vlaamse gedichten die na 2000 zijn verschenen. Het boek is van de hand van Guus Middag, die hiermee een nieuwe loot toevoegt aan de toch al rijk bevolkte tak van essays over poëzie. Vanaf 1990 (Ik ben een napraatpapegaai) verschijnt een stoet aan bundelingen van zijn publicaties in dagbladen en tijdschriften aangevuld met nieuw materiaal. Aansprekende titels, zoals Alles valt in stukken uiteen, De eerste keer, Vrolijk als een vergelijking en Het wezen van de wolk, en al even aansprekende verhandelingen. De poëzieliefhebber kan smullen naar hartenlust.

Dat is ook weer het geval in deze nieuwe bundeling. Guus Middag laat in zijn voorwoord weten, dat de 20 stukken even zoveel onderzoekingen zijn naar het antwoord op de vraag waarom een gedicht hem geraakt heeft. De voorbeelden zijn gekozen uit bundels van hedendaagse dichters en tekstschrijvers. Ze behandelen ook verschillende functies van poëzie: ontroeren, verwonderen, informeren, begeesteren, amuseren. In H₂O, een liedtekst van Katinka Polderman, wordt de combinatie van die functies nog het meest helder. De bizarre humor wordt gekoppeld aan filosofische overwegingen en poëtische waarnemingen. Ontegenzeglijk speelt de reïncarnatiegedachte mee in de bespiegeling over waar water ooit eerder was en in welke vorm of gedaante. Soms weet Middag ook de aanleiding tot het gedicht of de omstandigheden waaronder het tot stand kwam, te melden. Dat is verhelderend, hoewel je je kunt afvragen of die kennis nodig is om het gedicht beter te kunnen vatten, te begrijpen. Aan de andere kant bevestigt zo’n toevoeging vaak wel het vakmanschap van de dichter, zoals in het geval van het (gelegenheids)gedicht van Ingmar Heytze of dat van Marieke Rijneveld en Menno Wigman.

Maar ook uit het rijke arsenaal van debutanten heeft Guus Middag zijn oogst geplukt: van Radna Fabias en Roelof ten Napel koos hij een gedicht, Marieke Rijneveld noemde ik al. En passant herstelt hij een gegroeide onnozelheid met betrekking tot een gedicht van Quirien van Haelen, door te benadrukken dat het onaffe gedicht toch echt de sonnetvorm heeft, ook al zijn de ‘witte regels’ in de bloemlezing van Ilja Leonard Pfeijffer, De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten weggelaten.

De kortste verhandeling geldt een gedicht van Rodaan Al Galidi, vergadering, tweeëneenhalve bladzij. Maar ook daarin werpt zijn blik een verhelderend licht.

Al met al leest deze bundeling van poëziebesprekingen heerlijk weg en geeft Guus Middag in veel van zijn stukken mooie handreikingen aan de lezer om een gedicht (nog) beter aan te pakken. Zo ontstaat er een meer, een zee, een plas water waaruit de poëzie als een fontein omhoog komt.

De titel en de ondertitel zijn ontleend aan de liedtekst Sterrenstof van De Jeugd van Tegenwoordig, waaruit de titel letterlijk is overgenomen:

Vieze Fur:
Caleidoscopisch oogs
ik kijk omhoog, m’n pupillen worden groot.
De wereld is weer plat, ja,
op je bolle bips na.
Een golflengte afstand
van je hemellichaam.

De wereld is weer plat, ja, Guus Middag, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2019, ISBN 978 90 28 292 192

(Wim van Til)

Het ontbreken hoor je niet


De Nederlandse Chawwa Wijnberg publiceerde haar achtste dichtbundel Het ontbreken hoor je niet. Een schattig lichtblauw boekje met binnenwaartse flapjes. Op het voorplat een zelfontworpen erotische tekening in grijs venster van een naakte jonge vrouw die haar venusheuvel lijkt te bedekken. Met wild krullende haren zit ze ogenschijnlijk op een bed van gras. Maar neen: Chawwa tekende ‘woordgrassprietjes’, dicht op elkaar geschreven variaties van het woord woord!

Chawwa Wijnberg verzamelde 50 korte gedichten, keurig en verticaal op de bladspiegel geplaatst. In sommige gedichten verdeelt zij haar verzen in kleine stukjes (1 of 2 woorden), zodat de witruimte een maximaal effect heeft en rustpunten worden ingebouwd. Concreet wordt zo gestalte gegeven aan een aarzelende gedachtegang, gevolgd door instant-conclusies. Lezers kunnen zich hierbij de twijfelende en soms chaotische hersenimpulsen voorstellen, een denkproces waar wij allen aan onderhevig zijn. Maar door het vernuft van de dichteres wordt de kerngedachte op een glasheldere manier weergegeven: Ik heb geen/ lauweren/ om op te rusten/ maar gelukkig/ heb ik/ een doorsneebed… en: het is te warm/ voor/ helder denken/ veel te heet/ voor politiek/ … en dat gedoe/ verdomme/ over grenzen/ vogels vliegen/ er over/ alleen de mensen/ drenzen.

De dichteres schuwt geen actuele thema’s. Het klimaat, oorlog, migratie, vluchtelingen…. Chawwa Wijnberg schrijft met scherpe pen en zet het ontbreken van empathie en de onverschilligheid van de westerling te kijk: Je gaat toch niet voor de lol weg/ van de bakker om de hoek/ je gaat niet voor de pret/ met een rubberbootje/ op de zee waarin/ al zoveel doden/… wat zouden wij doen/ met zoveel bommen/op de flat/ wat zouden wij doen als/ je bange hongerige/ kinderen hebt… wij - we bouwen muren/ tegen wanhoop en geweld/ rollen prikkeldraad/ tegen tranen en ontspoord… wij willen dat die lieden/ thuis blijven - jammer dan/ als ze toch worden vermoord/ het is niet onze schuld/ blijf ver van ons vandaan/ jullie rotvolk/ wij hebben niets gedaan/ wij hebben niets gedaan.

De natuur behandelen wij stiefmoederlijk: ook onze wegen/ hebben constipatie/ dus kappen we bomen/ en vermoorden/ ons helend groen/ uitpuilende rijkdom/ wij hebben/ belangrijk veel te doen.
Ondanks deze maatschappelijke betrokkenheid is Chawwa Wijnberg ook een grappige en schalkse dichteres. Zij dicht pittig over een geliefkoosd onderwerp bij senioren - hun kwaaltjes en hun lichamelijk ongemak: Het spreekuur/ heeft constipatie/ en zeven kwalen/ wachten op hun beurt/ wie heeft de meeste pillen/ en wie de dikste voet/ mag ik nu naar buiten/ ik moet gillen, de formulieren/ eisen bloed.

Tenslotte: verfrissend en hoopgevend zijn de gedichten (in het midden van de bundel, tussen de geëngageerde gedichten in) over Zeeland, Middelburg (waarvan ze begin deze eeuw de eerste stadsdichter was), Vlissingen… de seizoenen, de mist en de regen, het strand en de zon, het gras, dat over de wanhoop heen groeit: groei maar gras/ groei over alle haat/ en wanhoop heengroei maar gras/ en laat de kinderen/ de wonderen vinden/ de mierenbergen/ en de wortels en hoe/ het vroeger was.

Het ontbreken hoor je niet, Chawwa Wijnberg, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2019, ISBN 9789062657629

(Nicole Van Overstraeten)

Afscheid van de vader


Goed beseffend dat op haar leeftijd niet alles nog vlot verloopt, heeft Lucienne Stassaert (º 1936) enkele jaren geleden besloten om haar leven te inventariseren en autobiografische schetsen te publiceren. In 2014 verscheen Souvenirs. Aantekeningen in de loop van de tijd, en drie jaar later was er Souvenirs II. Nu, in 2019, vervolledigt Stassaert haar autobiografische trilogie met Souvenirs III. Inhoudelijk en thematisch vormen de drie boeken een eenheid. De lezer doet er trouwens goed aan alle delen te lezen om alle motieven, thema’s, trauma’s … te plaatsen. De drie volumes vormen een geheel. 

Thema’s en leidmotieven die doorwegen zijn onder meer de eenzaamheid – die ze bestrijdt via haar omgang met vrienden, vooral met haar twee artistieke dochters en met schrijven, lezen en schilderen. Dat kan haar doodsangst (en haar doodsverlangen) niet neutraliseren, maar Stassaert vindt heel wat compensatie in schoonheid in kunst en creatie. Ook belangrijk is de zelfanalyse, het leven met het gevoel van miskenning, met de onaangename ervaringen met het ouder worden. Darmproblemen zijn een dagelijkse kwelling. Maar stilaan leert ze zich te verzoenen met het feit dat er aan het lichamelijk verval niet te ontsnappen valt.

In Souvenirs III komen veel droominterpretaties voor. Van belang zijn tevens haar grote liefde voor poezen en, niet te veronachtzamen, het misbruik (lang geleden) door de grootvader en het zich niet kunnen losmaken van het wezen van de (haar) vader, die er in Luciennes jeugd van droomde dat zijn dochter concertpianiste zou worden – een wens die nooit bewaarheid werd en die een levenslang trauma veroorzaakte bij vader en dochter. Lucienne koos uiteindelijk voor schilderen en schrijven.

In het boek wordt veel ruimte besteed aan portretten van (bevriende) kunstenaars, zoals de doodzieke veelzijdige dichter en vriend Henri-Floris Jespers, en besprekingen van essays en weer andere kunstenaars. Stassaert schrijft contemplatief proza: ze formuleert beschouwingen over zichzelf en toetst haar ervaringen aan meningen van andere schrijvers en schilders (componisten zijn nooit ver weg). Sommige essays hebben haar denken duidelijk beïnvloed.

Souvenirs III begint met een hoofdstuk dat een boodschap is aan haar twee dochters. Ze probeert hen uit te leggen waarom zij als moeder heeft gefaald. Voor de dochters is het een dubbel probleem omdat tevens hun vader (ook een kunstenaar) zijn ouderlijke plichten niet heeft vervuld. De auteur probeert haar schuldgevoelens te temperen en zich te rechtvaardigen ten opzichte van haar kinderen.

Lucienne Stassaert heeft haar boek afgesloten met een afzonderlijk hoofdstuk, dat een gewijzigde versie is van haar enige wezenlijk-experimentele proza: De jonkvrouw met de spade, een bundel uit 1964 die in een oplage van 34 exemplaren verscheen. Haar vader heeft de bundel toen wel gelezen. Door De Jonkvrouw … nu opnieuw te publiceren, neemt Stassaert afscheid van de bundel, en tegelijkertijd van haar vader, die talloze jaren haar creatieve leven en productie heeft beïnvloed. Nu snijdt ze, middels een poëtische brief aan zijn geest, de navelstreng met hem door. Afscheid van de vader.

Souvenirs III, Lucienne Stassaert, Uitgeverij P, Leuven, 2019, ISBN 9789492339836

(Philippe Cailliau)

Fluittaal


In 2018 publiceerde Hannie Rouweler bij Demer Press een eerste editie van de bundel Fluittaal (Whistle Language), een editie die zij in 2019 in een fraaie tweetalige uitgave opnieuw uitbracht.
De cover is intrigerend: een foto van een zandkleurig gebouw in Sarai Batu, de oude hoofdstad van de Gouden Horde (Mongoolse Rijk), gesticht door Batu Khan in de 13de eeuw. De titel van de bundel  (Fluittaal) verwijst naar een bijzondere manier van communiceren in Turkije, waar op theeplantages jong en oud naar elkaar fluiten. Grappig!
Het boekje bevat 89 gedichten, in het Nederlands én in het Engels. Een wolk van taalgenot voor de lezer, want wat klinkt poëtischer: ik heb het scherm uitgezet en ben naar de maan/ gaan wandelen, of: I turned out the screen and went to the moon/ for a walk? De Engelse versie telt 1 woordje meer, maar ben gaan wandelen wordt in het Engels went. Het Engelse idioom is verschillend van het Nederlandse, het antwoord op de vraag hangt af van de ‘taalempathie’ van de lezer.
Hannie Rouweler heeft deze bundel niet in cycli opgedeeld, de bundel is niet gestructureerd. Het vinden van een inhoudelijke rode draad is niet eenvoudig. Rouweler plaatst gewoon alle gedichten na elkaar, rijgt ze aaneen tot een kleurrijk poëtisch collier. Wij worden overrompeld door een eindeloze stroom woorden, het parlando vloeit moeiteloos uit haar pen. De dichteres lijkt waarnemingen, gedachten en gevoelens ogenblikkelijk en achteloos om te zetten in poëzie.
Toch kunnen enkele trefwoorden haar dichterschap samenvatten. Hannie Rouweler schrijft geraffineerde liefdesgedichten. Als geen ander kan zij stemmige (herfst)landschappen oproepen, zij schildert de zee, de heuvels, de bossen, de dorpen in de kleuren van de schemering. Haar verzen zinderen van nostalgie en verlangen. Zij evoceert idyllische taferelen die zich in het verleden hebben afgespeeld, zij reikt naar wat ooit is geweest, haar liefdes, haar vriendschappen,  haar dromen, haar reizen, de plaatsen waar zij gelukkig was. Toch laat zij voldoende ruimte voor gevoelens van gemis en melancholie en voor… humor!
Het gedicht Zinkgaten valt op door de ‘vreemde’ titel. Op TV kijkt de dichteres naar documentaires over verdwijngaten (sinkholes), waardoor plots mensen, bomen en woningen in de aarde verdwijnen. Hannie weet zich echter van dit rampengegeven los te maken: nu dan maar terug naar mijn eigen leven/ dat ik probeer te leiden vanaf het ontwaken… het heeft te maken met hersengymnastiek alsof/ gedichten schrijven al niet erg genoeg is..
Maar het mooist zijn toch haar berichten aan de door haar bewonderde dichters-vrienden. Voor Marina Tsvetajeva schrijft ze: maar ik heb van je woorden genoten. Ik hoop dat dat voldoende is./ Je leven ging niet over rozen, maar jij schreef alleen over rozen/ en daarom ben ik vannacht naar jou op zoek gegaan.
Aan Hadaa Sendoo schrijft ze: ik stuur je/ hierbij een stapel woorden, want in ons land is het landelijke/ gedichtendag… ik hoop/ waarachtig dat men in Mongolië  niet aan zulke onzin doet en dat elke/ dag, elk uur de deur openstaat voor poëzie.

Fluittaal/ Whistle Language, Hannie Rouweler, Demer Press, New Edition 2019, ISBN 978-0-244-11452-7

(Nicole Van Overstraeten)

Om mee te geven aan een engel


Nadat bij ons thuis oud papier en oud ijzer was opgehaald, kwam de lompenboer er nog eens achteraan. Mijn oma, die regelmatig bij ons logeerde, zei toen tegen mijn moeder: “Ze zouden eens iemand langs moeten sturen die je zorgen meeneemt. Ben je daar mooi vanaf.” Dat was begin jaren ’60 van de vorige eeuw. Zij leeft allang niet meer, maar ik zou haar de bundel van Nachoem M. Wijnberg cadeau gedaan hebben. Om mee te geven aan een engel is de eerste bundel van Wijnberg die verschijnt bij het nieuwe uitgevershuis Pluim.
De bundel beschrijft een wereld waarin engelen tussen ons leven en bewegen en een soort ophaaldienst vormen die meeneemt wat wij, de mensen, kwijt willen. Tegelijkertijd is het ook een bezorgdienst, want het brengt wat nodig is, naar andere adressen. Het levert een groot aantal reflecties op de manier waarop wij met onze omgeving omgaan:
“Een engel gaat met handel op zijn rug van deur naar deur, koopt wat ze over hebben
en verkoopt waar ze niet langer op willen wachten, omdat hij niets zomaar meekrijgt
enkel om naar een ander te brengen,
het zijn de dagen dat iedereen dat zelf wil brengen. En waarvandaan komt de heer engel, vragen ze je, in de ver voorbij derde persoon.”

Vervolgens wordt aandacht geschonken aan hoe en waarom engelen zich met ons bezighouden; in die overwegingen roert Wijnberg thema’s aan die in onze dagelijkse beslommeringen en discussies terugkeren: rituele slachting, (angst voor) vluchtelingen, interculturele verschillen, geloof. Wat dat laatste betreft, verwijst Wijnberg regelmatig naar bekende bijbelse taferelen:

“Heb je ooit met een engel gevochten? Toen je kind was kwamen engelen om je heen staan
en een van hen bracht zijn gezicht vlak voor dat van jou, maar met engelen heb je hoogstens
gevechten waarin je elkaar licht kan verwonden, niet waarin je geen vergissing kan maken
en dat begint met lange tijd (langer als lijkt dat je het vaker gedaan hebt) de kleinst mogelijke
bewegingen maken   […]”

Enerzijds zijn de vragen die Wijnberg stelt, kinderlijk naïef en tegelijkertijd verwonderlijk helder, anderzijds stelt hij op een luchtige manier zware maatschappelijke en sociale thema’s aan de orde:

“Het verwerpen van het ritueel slachten
gaat niet om de pijn van het dier, want als het daarom ging
waarom geven we het dier geen pillen
die het zich minder bedroefd laten voelen,
lang voordat het geslacht wordt,
of ook midden in zijn leven? Het gaat niet om de slachter,
want de slachter heeft er genoeg aan te doden
en te verdelen, ook als hij alleen is,
alsof hij het aan iemand leert
die naast hem staat.”

De engel als oplossing voor het menselijk tekort. Wijnberg roert veel aan in deze lijvige bundel. Hij doet dat op zijn eigen wijze, los van grammaticale of semantische regels, in een taal die makkelijk aanspreekt en uitnodigt om door te lezen. Al is het alleen maar om achter het wezen van engelen te komen.

Om mee te geven aan een engel, Nachoem M. Wijnberg, Uitgeverij Pluijm, Amsterdam, 2018, ISBN 9789492928047

(Wim van Til)