Voor het tijdschrift De Zingende Zaag schreef Jan Kostwinder
ooit een stuk waarin hij stelde dat de poëzie weer doorzichtig en eenvoudig tot
op het simpele af moet worden omdat steeds minder mensen nog vertrouwd zijn met
poëzie, en steeds minder mensen in staat
zijn om poëzie te lezen. “Ik schreef dat, en in mijn, laten we maar zeggen,
‘jeugdige overmoed’ trok ik de polemische trukendoos nog maar eens open. Dat
doe ik al zolang ik schrijven kan: alles wat ik schrijf is polemisch, ik kan
eenvoudigweg niet anders – het zal wel in mijn genen zitten.” Hij verwachtte niet
veel reacties, maar zijn tirade lokte er destijds onverwacht veel uit. En dat
verbaasde hem dan weer: “Het is eigenlijk altijd zo geweest dat ik maar liep te
schreeuwen – uit wanhoop, of woede, of voor mijn plezier – en dat mijn publiek
daar schouderophalend aan voorbijging. Ik ben nu eenmaal niet veel anders dan
zo’n broodmager vrouwtje met vies piekhaar en een bloemetjesjurk van het Leger
des Heils die (moet natuurlijk dat
zijn, maar dit terzijde – BB) op een ukelele staat te spelen op de hoek van de
Dollebegijnensteeg en de Oudezijds Achterburgwal, onderwijl iets uitroepend in
de trant van ‘Er zijn te veel
atomen!’”
Eigenlijk schreef Jan Kostwinder
(1960-2001) hier een uiterst beknopt, maar onthullend zelfportret. Hij kon
schrijven als de beste, maar het échte leven was hem te zwaar. Hij raakte
depressief, dronk als een tempelier, was vaste klant in allerhande rosse
buurten en verwoestte dusdoende zijn huwelijk, en het contact met zijn twee
zoontjes. De laatste jaren van zijn leven ging het van psychiatrische
instelling naar afkickkliniek.
Hij schreef proza (Regenhond en Brieven aan Willem-Alexander) maar zal waarschijnlijk toch vooral
herinnerd worden als dichter. Zijn debuut Binnensmonds
is de moeite van het lezen nog steeds waard. Bij zijn leven verscheen verder
alleen nog de bundel Een kussen van hout.
Een derde had hij persklaar, en het lijkt wel of hij wist dat het slecht met
hem af zou gaan lopen want de titel ervan luidde Donkere wolken pakken zich samen boven het hoofd van Meneer De Vries
(dat was zijn echte achternaam).
“Jan was een goede dichter, een
gedreven liefhebber van de literatuur, een van de motoren van het tijdschrift Adem, een liefhebbende vader en een
hopeloos hoopje mens. Dat laatste heeft hem genekt. Leve Jan Kostwinder, leve
zijn poëzie,” schreef Wim van Til op de poëziesite De Contrabas. Zo is het. Laten we van deze charmante maar
getormenteerde zenuwlijder vooral zijn beste gedichten onthouden.
Dankzij de inspanningen van Hein
Aalders en Chrétien Breukers (die eerder al Alles is er nog, ’s mans verzamelde gedichten, bezorgden) is er nu Het bezinksel van de waarheid, waarin
brieven, polemieken en portretten van Kostwinder zijn verzameld. Die
vervolledigen het beeld van de auteur, zeker voor mensen die hem niet goed
kunnen plaatsen, terdege.
Het bezinksel van de waarheid, polemieken, portretten en brieven van Jan
Kostwinder, Uitgeverij Reservaat, Heiloo, 2012,
ISBN 978 90 74113 24 3
(Bert Bevers)