Het moderne dichten voelt zich
uitstekend thuis tussen verwarring en hoop en tussen mislukking en droom. Je
kunt er iets mee: de ontnuchterende werkelijkheid die zich van buitenaf
opdringt en de innerlijke waarheid die poëzie als vanzelf is.
Op zoek naar een essentie (ach,
je moet iets) struikelt een dichter om de haverklap en klampt hij bij
onbetrouwbaarheden aan. Daar is niets mis mee. Maar je moet wel (zo onbedacht
mogelijk) een slimme regie tot je werk toelaten.
Alain Delmotte is authentiek in
de war in zijn gedichten. Hij probeert eens dit, hij probeert eens dat. Zo
zoekt hij steun bij de grote Antonin Artaud en verzuipt vervolgens in een brij
van ongeremdheid. Ja, je moet van goeden huize komen om
overeind te blijven naast de manische genialiteit van een poète maudit.
Ondanks deze pagina’s lange
uitglijder, een poëtisch breiwerk met als titel bȇte noire, hommage
aan Antonin Artaud, heeft Delmottes nieuwe bundel uit de lucht gegrepen
toch iets sympathieks. Deze dichter probeert tenminste en schiet toch ook een
paar keer raak.
In de cyclus wat je hoort als je aan haar
denkt beschrijft Delmotte wat hij ‘hoort’ als hij aan zijn overleden
moeder denkt.
In het geluidloze kon het niet verzinken. Het verbleef / in het
intieme, het fijne horen van het kind dat je was. / Je herinnert je hoe je luisterde naar het smeren van / boter op
brood – zoals zij dat deed. // Ze neuriede het huis rond, alle kamers door.
Haar / pronkkamers. Een huis dat ze je met dit geneurie liet / bewonen. Je
hoort het zoals je het toen hoorde, zoals je / het nu hoort. (…) Later, de
zekerheid dat ze wakker bleef als je sliep: / wat je hoorde als je deed alsof
je sliep. Het op / kousenvoeten piepen van een deur, haar ademen als ze / over
je heen boog. Je hoorde het allemaal: zij was het.
Trefzeker en ontroerend, dit verbinden van geluid met
gedachte.
In aanbevelingen voor wie met dagdromen
wil beginnen en in de daaropvolgende cyclus droomlamentatie meen ik iets van de manier van zeggen
van Kavafis te herkennen. Delmotte komt er goed mee weg. (…) Maak dat deel van de droom waar dat niet waar / te maken is met
dezelfde, met de nog grotere / onwaarschijnlijkheid als waarmee het licht
ergens / neerstrijkt. En wel op dezelfde plek: waar je zit.
De bundel is zeer begaan met
‘warhoofdigheid’. drie feeën heeft – heel subtiel –
het karakter van een dialoog. Een warhoofd geeft antwoord.
“Zeg eens, warhoofd, wat kreeg je
bij je geboorte van de zon mee?” Wat in iemand waait, wat in iemand woelt,
wat / iemand overeind houdt in het zwijgen: een nood aan / spraak, aan naam.
Er is een en ander aan te merken
op deze bundel: clichés, te lange (daardoor zwakke) gedichten en soms het te prozaïsche karakter. Maar de
dichterlijke gekte charmeert.
uit de lucht gegrepen, Alain Delmotte, Uitgeverij De Contrabas, Utrecht,
2013, ISBN 978-90-79432-77-6
(Erick Kila)