Pas onlangs leerde ik het werk
(en de innemende persoonlijkheid) van Jabik Veenbaas kennen, toen we in
Middelburg samen voorlazen uit eigen werk. De slotregel van zijn gedicht Zelfportret als onwillige zette zich
onmiddellijk vast in mijn geheugen: ik
ben al heel lang op zoek naar een huis waar ik nooit meer weg hoef / daar wil
ik dan voor eeuwig aarzelend op de drempel staan. Zoiets vind ik
wonderschoon! Veenbaas leest ook aangenaam voor, hetgeen zijn werk een
meerwaarde geeft. Er zijn al te veel dichters die al te stuntelig voorlezen wat
ze al te gemakkelijk meenden aan het papier toe te moeten vertrouwen. Die zijn
pernicieus voor de perceptie van De Poëzie. Ongeoefende belangstellenden die
hen horen gaan immers snel denken dat alle dichters/gedichten zo wel zullen
zijn. Goed dus dat Jabik Veenbaas er ook is.
Zijn werk deed alleszins smaken
naar meer, reden om eens met zijn laatste bundel Om de zee te bevaren onder de leeslamp te gaan zitten. Dat is zijn
Nederlandstalige debuut. Jabik is tweetalig, want Fries, maar zijn eerdere
bundels Metropolis (2001), De jefte (2003), Brieven aon myn bern (2004) en De
sinne, it smelle bêd, myn lichem (2007) verschenen in zijn moedertaal.
De bundel telt 48 gedichten, die
allerhande bronnen hebben zoals een boerenbegrafenis, de boom van Anne Frank,
sterfgevallen (een zelfmoord, Jan Wolkers, Bobby Fischer, Jimmy Rosenberg),
muziek (weer Rosenberg, Bach, Elvis Presley) of een oudejaarsavond om er maar
een paar te noemen. Veenbaas laat, lak hebbend aan brachylogie, zijn inspiratie
steeds voluit stromen. In Om de zee te
bevaren klinken een onloochenbare fascinatie voor de dood (getuige ook
woorden als graf, hunebed, kerkhof en zerken), en een onmiskenbare bewondering voor kunstenaars (Chagall,
Ensor, Magritte, Michelangelo) door. Veenbaas werkt veel met contrasten. Zo
komen de woorden nacht en zon elk wel vijf keer voor, aarde en stad zelfs wel een keer of tien. Zijn aandacht glijdt van nieuwe
naar oude tijden, van dood naar leven, van stabilitas loci naar reislust.
Een paar treffende strofen: je moet ergens beginnen / sla verschrikt je
ogen op / stamel hachelijke woorden / als ik en lichaam (uit beginselen der wijsbegeerte) waarom met bomen dwepen? / grimmig staan ze
me naar het leven / wierpen hun voorwendsels af (uit wintergedicht) en het antwoord op de vraag waarom we schrijven (uit
het bij de dood van Jan Wolkers geschreven waarom)
om de zee te bevaren die ons eiland
omgeeft / ons kleine kleine eiland van been en vlees.
Dit is beklijvende, ontroerende
poëzie. Erg mooi vind ik (verwant aan het eerste citaat) maar op een avond droom ik: ik zit / in een stoel bij het raam. ik ben
zeer / tevreden en hoor al mijn huizen / grinniken, het slot van het
gedicht en dan gebeurt het toch.
Volgens mij is Jabik Veenbaas graag thuis. Zijn werk mag zich dat in elk geval
bij mij weten.
Om de zee te bevaren, Jabik Veenbaas, De Contrabas, Utrecht, 2011, ISBN 9 789079 432486
(Bert Bevers)