De wereld is weer
plat, ja
is een bundeling van 20 stukken over Nederlandse en Vlaamse gedichten die na
2000 zijn verschenen. Het boek is van de hand van Guus Middag, die hiermee een
nieuwe loot toevoegt aan de toch al rijk bevolkte tak van essays over poëzie.
Vanaf 1990 (Ik ben een napraatpapegaai) verschijnt een stoet aan
bundelingen van zijn publicaties in dagbladen en tijdschriften aangevuld met
nieuw materiaal. Aansprekende titels, zoals Alles valt in stukken uiteen,
De eerste keer, Vrolijk als een vergelijking en Het wezen van
de wolk, en al even aansprekende verhandelingen. De poëzieliefhebber kan
smullen naar hartenlust.
Dat is ook weer
het geval in deze nieuwe bundeling. Guus Middag laat in zijn voorwoord weten,
dat de 20 stukken even zoveel onderzoekingen zijn naar het antwoord op de vraag
waarom een gedicht hem geraakt heeft. De voorbeelden zijn gekozen uit bundels
van hedendaagse dichters en tekstschrijvers. Ze behandelen ook verschillende
functies van poëzie: ontroeren, verwonderen, informeren, begeesteren, amuseren.
In H₂O, een liedtekst van Katinka Polderman, wordt de combinatie
van die functies nog het meest helder. De bizarre humor wordt gekoppeld aan
filosofische overwegingen en poëtische waarnemingen. Ontegenzeglijk speelt de
reïncarnatiegedachte mee in de bespiegeling over waar water ooit eerder was en
in welke vorm of gedaante. Soms weet Middag ook de aanleiding tot het gedicht
of de omstandigheden waaronder het tot stand kwam, te melden. Dat is verhelderend,
hoewel je je kunt afvragen of die kennis nodig is om het gedicht beter te
kunnen vatten, te begrijpen. Aan de andere kant bevestigt zo’n toevoeging vaak
wel het vakmanschap van de dichter, zoals in het geval van het
(gelegenheids)gedicht van Ingmar Heytze of dat van Marieke Rijneveld en Menno
Wigman.
Maar ook uit het
rijke arsenaal van debutanten heeft Guus Middag zijn oogst geplukt: van Radna
Fabias en Roelof ten Napel koos hij een gedicht, Marieke Rijneveld noemde ik
al. En passant herstelt hij een gegroeide onnozelheid met betrekking tot een
gedicht van Quirien van Haelen, door te benadrukken dat het onaffe gedicht toch
echt de sonnetvorm heeft, ook al zijn de ‘witte regels’ in de bloemlezing van
Ilja Leonard Pfeijffer, De Nederlandse poëzie van de twintigste en
eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten weggelaten.
De kortste
verhandeling geldt een gedicht van Rodaan Al Galidi, vergadering,
tweeëneenhalve bladzij. Maar ook daarin werpt zijn blik een verhelderend licht.
Al met al leest
deze bundeling van poëziebesprekingen heerlijk weg en geeft Guus Middag in veel
van zijn stukken mooie handreikingen aan de lezer om een gedicht (nog) beter
aan te pakken. Zo ontstaat er een meer, een zee, een plas water waaruit de
poëzie als een fontein omhoog komt.
De titel en de
ondertitel zijn ontleend aan de liedtekst Sterrenstof van De Jeugd van
Tegenwoordig, waaruit de titel letterlijk is overgenomen:
Vieze Fur:
Caleidoscopisch oogs
ik kijk omhoog, m’n pupillen worden groot.
De wereld is weer plat, ja,
op je bolle bips na.
Een golflengte afstand
van je hemellichaam.
De wereld is weer plat, ja, Guus Middag,
Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2019, ISBN 978 90 28 292 192
(Wim van Til)