Instructief-lyrisch-lucide


Op het voorplat van de mooie en doordacht uitgegeven bundel leerdichten Ipse dixit (‘Hij heeft het zelf gezegd’) lezen we drie namen: Frans Boenders (de dichter), Johan Clarysse (de schilder) en Nemesianus (de leermeester). Boenders heeft enkele teksten van Nemesianus vertaald en herdicht. De prangende schilderwerken van Clarysse zijn ‘maieutische’ verbeeldingen: ze gaan in dialoog met de teksten. Het plastische verrijkt, verruimt het tekstuele. De confrontatie tussen tekst en schilderwerk creëert nieuwe contexten en onvermoede interpretatieve mogelijkheden. Het zijn geen illustraties bij het geschrevene. Clarysses werken ontstonden niet naar aanleiding van deze gedichten. Het is een keuze uit het werk van Clarysse tussen 2003-2015. Of dit in samenspraak gebeurde dan wel dat de keuze door Boenders werd gemaakt, is van secundair beang. Het is evenwel duidelijk wat Boenders en Clarysse bindt: de reflectie.

Nemesianus was een Carthagisch dichter uit de derde/vierde eeuw na Christus. Hoe Boenders in contact kwam met geschriften van Nemesianus, vertelt hij in zijn inleiding. Hij raakte in de ban van een aantal fragmentaire teksten die anekdoten bevatten over Oudgriekse filosofen en summiere inhouden van presocratisch gedachtegoed.  Blijkbaar was Boenders’ fascinatie groot genoeg om hem er toe aan te zetten om met deze leerdichten aan het werk te gaan. Hij motiveert het als volgt: wat mijn gedichten beweren blijft inhoudelijk trouw aan de bronnen waaruit ze ontstaan zijn; maar de vorm waarin ze verdicht staan en de selectieve informatie die ze bevatten vallen geheel onder mijn verantwoordelijkheid. Meer dan vertaling en herdichting: minimaal is er sprake van een persoonlijke en zelfs eigengereide lezing.

Boenders, zoals we dat van hem gewoon zijn, kiest voor een klassieke versificatie. Ik ben geen examinator en heb niet nagekeken of Boenders zich strikt aan de regels houdt. Dat verwacht ik niet van poëzie. Het ligt veeleer in de aard van de poëzie om regels her en der bij te sturen. Routine en uniformiteit worden hiermee vermeden. Wat Boenders typeert is dat hij koos voor het sonnet. Het sonnet is meer dan een traditionele dichtvorm: het impliceert een wereldbeschouwing.

Vierendertig gedichten over zesentwintig filosofen die bekend staan onder het label ‘presocratici’. Het opzet lijkt op het eerste gezicht ambitieus en waaghalzig. Des te meer omdat Boenders een luxueus vocabularium hanteert en spaarzaam gebruik maakt van archaïsmen. Een woordenboek is wel eens nodig. Uit eerder werk weten we dat dit behoort tot het hem kenmerkende stilistische arsenaal. Etaleert hij zijn eruditie? Die is relatief: gedichten bieden meer. Vertrouwend op hun lezers hopen dichters dat zij bereid zijn om met hen mee hun verbeeldings- , taal- en denkwereld binnen te stappen. Eruditie is voor Boenders geen pose: het maakt deel uit van zijn levenshouding.

Deze sonnetten zijn bijzonder leesbaar. De toon is fris en niet hoogdravend. Tussen de regels ontwaren we luchtigheid: alsof ze met een glimlach werden neergeschreven. Als leerdichten blijven ze instructief. En als poëzie ervaren we bij lectuur geconcentreerde momenten van zowel lyriek als luciditeit.

Ipse dixit, Frans Boenders, Uitgeverij De Gebeten Hond, Harelbeke, 2020, ISBN 978492777607

(Alain Delmotte)