Over hoeden en poëzie

Als dichteres is Renée van Hekken niet aan haar proefstuk toe. Haar jongste publicatie De hoed van Hortense is zelfs reeds haar achttiende dichtbundel. Zij debuteerde op zeer vroege leeftijd, de dichtbundel HET verscheen in 1970, met gedichten die zij heeft geschreven toen zij nog maar 15 jaar was. De nieuwe bundel wordt haast verteld als een poëtisch verhaal. In de eerste cyclus wordt Hortense in het zonnetje gezet. Ze is een dame op middelbare leeftijd met een minzame glimlach, die graag geniet van al het moois in het leven. Zij tooit zich met haar hoed om zich een beetje te kunnen verbergen, want zij is een vrouwelijke voyeur, een voyeuse, die alles, van onder de rand van haar hoed, nauwlettend in de gaten houdt. Zij wandelt door het leven en voelt zich soms een sprookjesfee, dan weer een bohémienne en zelfs af en toe een niet-kwaadaardige toverheks. Uiteraard ervaart zij meermaals ook 'naaie' momenten, maar die 'vermooit' zij en zij bergt ze op in een doos, gesloten met een strik van tule. Zo maakt zij perfecte trukkendozen die echter nooit meer worden geopend. Wereldvreemdheid is haar echt niet vreemd. Maar zo ziet zij zichzelf niet. Het zijn vooral de anderen die zo vreemd doen. En wat wil je, zelfs schoonheid schept verval en mondt uit in tragiek, maar liefst dan wel in mooie tragiek, zoals in een romantisch boek. Renée van Hekken schrijft over Hortense met veel inzet, maar toch wordt het personage een beetje afstandelijk verwoord in de vrouwelijke vorm van de derde persoon enkelvoud: poëzie wordt poëzij.
In de tweede cyclus Op een terras in De Haan aan zee komt, merkwaardig genoeg, de naam van Hortense niet meer voor, maar toch zit zij in de derde persoon te mijmeren en komt er spleen in haar blik terwijl zij, overdrachtelijk dan toch, haast verdrinkt in het verleden, vertoevend in een badstad waar de Belle Epoque nog een beetje leeft en waar verschillende restanten van de toenmalige Jugendstil nog zichtbaar aanwezig zijn. Die Jugend, onmiskenbaar de mooiste tijd van het leven. Wie mijmert er hier over wie?
In de derde cyclus voltrekt zich een volledige metamorfose: Hortense wordt een hortensia, volgens Renée de meest mysterieuze bloem uit de bloemenkalender. En, zeer merkwaardig en verrassend, de gedichten zijn plots in de ik-vorm geschreven. Deze cyclus kreeg als titel de naam van de bloem mee: Hortensia. De ietwat speelse poëzij krijgt meer diepgang en wordt opnieuw poëzie.
In de vierde en laatste cyclus Memoires wordt alles duidelijk. De ik-vorm blijft want Hortense, het alter ego van Renée is opnieuw het ego van de dichteres zelf geworden. De cyclus is zodoende rond en volkomen geslaagd. De sfeerschepping is charmant en de beeldspraak is volkomen to the point. Door de precieze uitwerking van het thema schoonheid en verval heeft Renée mooie, broze gedichten geschreven. Mooie broze gedichten, let dus op en wees voorzichtig bij het lezen.

De hoed van Hortense, Renée van Hekken, Uitgeverij Thuishaven, Schoten, 2011

(Tony Rombouts)