Geen kleefkruid maar verdwenen verbinding


Duo-dichtbundels waarbij twee dichters met elkaar in dialoog gaan op basis van bijvoorbeeld woord en wederwoord zijn zeldzaam maar niet ongewoon. Dat een dichtende moeder (Astrid Arns) en haar dichtende dochter (Jana Arns) zich daaraan wagen is ongetwijfeld uitzonderlijk. We merken trouwens een  stilistische en inhoudelijke verwantschap tussen deze twee dichters – waarmee ik niet heb gezegd dat er geen verschillen zouden zijn. Uit vorig werk blijkt dat hun gedichten in particuliere (levens)verhalen worden geïmplementeerd. Nooit worden die verhalen expliciet: ze worden versluierd waardoor het anekdotische wat wordt opgeheven. Die verhalen lijken dan spiegels waarin lezers in die verdichte flou eigen trekken en verhalen kunnen herkennen. Typerend voor beiden is dat ze zichzelf niets wijs maken: hun poëzie brengt geen illusies in beeld. Existentieel gesproken houdt hun poëzie de voeten flink op de grond. In hun gezamenlijke publicatie In welke vrouw ik leef is dat niet anders.

De bundel is opgedeeld in zeven cycli, onderbroken door een tiental rudimentaire mails die een idee moeten geven over het ontstaansproces van deze gedichten. Het boek wordt voorafgegaan gegaan door een citaat van Nietzsche: Vallen we niet aan een stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, alle kanten op. Dit omschrijft passend wat er in deze bundel aan de hand is: in de halfslaap van deze gedichten (die zich tijdloos situeren tussen realiteit en verschijning) lijken de (uit een onverwerkt verleden?) opduikende personages (grootouders, vaders, moeders, dochters, partners) door elkaar heen te lopen en samen te vallen. Wie is de moeder? Wie is de dochter? In welk van beiden leeft de vrouw?  Ik lees er een soort verweer tegen opgelegde rolpatronen in. Het heeft geen naam hoe moe ze is luidt een titel (tevens titel van een cyclus). Klinkt in die ‘moe’ niet het woord ‘moeder’ door?

Het is moeilijk om uit de gedichten te citeren omdat deze duo-bundel thematisch veelzijdig uitvalt. Terzijde komen bijvoorbeeld medische zaken ter sprake. Therapeuten, doktersbriefjes, medicatie. Astrid mailt haar dochter: Het is geen gemakkelijk gedicht als je niet weet wat er aan de hand is. Elders noteert Astrid in een gedicht: Taal is geen kleefkruid maar verdwenen verbinding. Dat is een vaststelling die voor de hele verzameling geldt: er is een storing op de lijn. Een bedrading werd slecht gelegd. Er is iets dat onuitgesproken blijft. Omdat het niet kon of mag uitgesproken worden? Het is nu net die ‘verdwenen verbinding’ die sommige gedichten een pregnant karakter verlenen en de eerder benauwende sfeer ervan uitmaken: Ik loop met mijn dochter door de slapende straat? / Het zwart sluit de toegang af  Bij momenten klinkt er zelfs iets elegisch in door. Gedichten met rouwranden. Ook wat zure ironie laat zich aanvoelen. Geen olijke bundel, vind ik. Wel een ijzersterke duo-bundel waarin de deuren slechts op een kier openstaan en die de lezer enkel veel kan doen vermoeden. Wat onscherp blijft, ben ikzelf. 

In welke vrouw ik leef – Astrid & Jana Arns, uitgeverij P, Leuven, 2021 ISBN 978-94-93138-39-1

 (Alain Delmotte)