Zaailingen


Ik begrijp niet zo goed waarom dichter en/of uitgever bij het benoemen van een bundel niet even de tijd nemen om na te gaan of een titel niet al eerder is gebruikt. Het is een kleine moeite. Je kunt de catalogus van het Poëziecentrum raadplegen. Zo zou bijvoorbeeld Frouke Arns ontdekt kunnen hebben dat Eigen terrein al eerder gebruikt was door ondergetekende, en Anne-Fleur van der Heiden dat Bart Plouvier haar voor was geweest met Zaailingen. Voor zover ik dat na kan gaan is dat Anne-Fleurs debuutbundel. Het eerste gedicht dat ik er uit opsloeg was Walruskalf:

Graag was ik als walruskalf geboren
om als zoog gekust te worden
door een moeder met snorharen
omarmd te worden door een flipper
of twee, met een vader die de grootste heeft
van het dierenrijk, 60 centimeter

maar ik werd geboren als lederschildpad
ei zonder geslacht, door mijn moeder
in het zand begraven, met de taak
alleen uit te kruipen, te water te gaan, kwallen te eten

Walrus, lederschildpad en kwallen in één gedicht. De fauna is sowieso goed vertegenwoordigd in Zaailingen. In bladervolgorde komen er al dan niet in meervoud zeer veel dieren voor in deze verzameling: wormen, Vlaamse gaai, kakkerlakken, kat, vissen, reptielen, wild zwijn, hond, konijnen, paarden, ratten, duiven, zwaluwen, teek, schapen, havik, octopus, cicade, mijten, vlooien en strandmuizen.
Wanneer je in het Nederlands zoekt lijkt een strandmuis speelgoed, maar de Peromyscus polionotus ammobates bestaat echt. Natuurlijk vind ik niet dat in poëzie alles naspeurbaar moet zijn, maar als je het bestaan van de strandmuis op kunt sporen vind ik ook dat na te trekken moet zijn of de walrus zoals expliciet gesteld werkelijk ‘de grootste’ van het dierenrijk heeft. 60 centimeter is natuurlijk impressionant, maar toch eerder minnetjes als je bedenkt dat er ook
nog blauwe vinvissen een olifanten zijn. Of zouden de snorharen de grootste van het dierenrik zijn? Of de flippers? Dat lijkt me sterk, denkend aan die vinvissen….
Terzake: ik vind Walruskalf best charmant. Zoals ik de meeste gedichten in Zaailingen best charmant vind. En dat is in se reeds heel wat, want het kost me moeite om in de tsunami aan jonge vrouwelijke poëzie die de laatste jaren over ons heen kwam oorspronkelijke stemmen te vinden. Veel te vaak blijven het teksten die het dan op een podium wel aardig doen, maar waar onder de leeslamp veel te weinig van overblijft. Anne-Fleur van der Heiden staat ook graag achter de microfoon (ze schopte het tot de finale van het NK Poetry Slam – ze weigeren dat in goed Nederlands te houden) maar weet ook vanaf papier te boeien. Ik las de vier afdelingen Aambeeldhoofd, Ik zou een concubine kunnen zijn, Ik wist dat je ging zuchten en Niet het laatste antwoord alleszins met plezier. Prikkelend: we kunnen schoonheid inzetten om / gevaar af te wenden, schoonheid is gevaar. Anne-Fleur weet dat je jezelf leert kennen aan de hand / van wat je niet bent.

Zaailingen, Anne-Fleur van der Heiden, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2020, ISBN 9 789046 826577

(Bert Bevers)