Ach, wat zou de Laaglandse poëzie toch zijn zonder het werk van de
ondertussen 71-jarige jonge meester Hendrik Boudewijn Carette die zich geen
dichter noemt maar de maker van gedichten?
Ik ben reeds sedert zijn eerste bundel Winter
te Damme uit 1974 liefhebber van ’s mans oeuvre, dat nu ruim een halve eeuw
later wordt uitgebreid met Panorama’s en
portretten.
Zijn geboortestad Brugge (waar hij reeds in de zeventiger jaren door
eenzaamheid overvallen in paniek hoorde hoe zijn stenen stem boven de daken aan
de gewelfde huizen hing), blijft hem trekken al is het meer en meer zijn oude
spookstad: Alle levenden zijn hier ziek
en verontrusten / het volk dat van ver buiten de vesten komt. // Alle doden
lopen hier rond als levende spoken / en vele levenden slapen staande aan de
staken.
De West-Vlaamse hoofdstad vormt niet alleen het decor: daarvan maken onder
veel meer ook de Gran Sasso (Boven de top
het azuurblauwe uitspansel / in een ijlte met een strak gespannen stilte / en
diep daaronder de afgrond van de angst.), de zompige wadden tussen Ameland
en Vlieland (voor de trekvogel in de
trektijd / en voor de spartelende drenkeling / bij het vluchthuisje op de
Vliehors [….]), een kasteel in Moravië, een kamp in Siberië, de Achterhoek, Tübingen en
Brindisi deel uit. Panorama’s te over.
Wat de personages betreft werd Carettes
pen in beweging gezet door (ook hier slechts een keuze) Ingeborg Bachman (Wie haar lach zag en haar ogen / was
voorgoed verloren), H. H. ter Balkt (de dichter die door Carette zeer wordt
bewonderd), Benno Barnard, Hildegard von Bingen, Ida Gerhardt (Een geur van zwarte kousen woei uit haar
vandaan.), Michel de Ghelderode, Peter Holvoet-Hanssen, Maarten ’t Hart (Hij kent de ortolaan, de regenwulp, / de
vogelspin, de rat en de rattenkoning, / het leven van Bach, de oude vertrouwde
Bijbel / en alle verhalen van zijn vriend, die andere Maarten.), Adolf
Hitler (Had hij maar voor forel of
gevogelte gekozen / en Moezelwijn of Bourgognewijn van een goed jaar.), Tadeusz
Kantor, Nescio (Hij was niet gedoemd en
werd pas na zijn dood beroemd), Renaat Ramon (Gaande tussen tomben en zuilen / tussen stèles en pilasters / ver van
de betreden wegen / zingt hij zich een weg door de gangen), Sappho, Herwig
Verleyen (Hij loopt naar de poort,
stamelt een zin / van Gezelle en keert terug naar de zwanenstad) en Xenophon.
Inhoudelijk slechts
één spijkertje op laag water: Het riviertje dat door Monschau stroomt is de Rur
(een zijrivier van de Maas), en niet – zoals Carette in Monschau schrijft – de Ruhr (dat is een zijrivier van de Rijn).
Voor het overige: juicht, liefhebbers van
breed meanderende poëzie vol doorkijkjes en fascinaties, eigenzinnige
plaatsbenaderingen en wijsheden. Hoed af voor Hendrik Carette. Ik verheug me nu
reeds op het vervolg van Panorama’s en
portretten. Dat het er maar rap mag zijn.
Panorama’s en
portretten, Hendrik Carette, Bordeaux 48, Uitgeverij Liverse,
Dordrecht, 2018, ISBN 978 949 251 9245
(Bert Bevers)