De week heeft elf dagen


Soms kijkt de aarde me aan
. Zo heet de nieuwe poëziebundel van Jabik Veenbaas (Hijlaard – Friesland – 1959). Het stemt tot overpeinzen. Dat zit hem in het soms. Als de aarde al kan ‘aankijken’ (en in overdrachtelijke zin kan dat natuurlijk) is dit dan niet continu het geval?

Nu komen we gelijk in het domein van het serieuze peinzen terecht, oftewel in de filosofie. Dat Veenbaas behalve dichter ook filosoof is, blijkt behalve uit zijn kleine bio op de achterflap uit de verwijzingen naar wijsbegeerte die we overal in de bundel aantreffen.

Het levert mij een ongewis gevoel op. Ontstaat poëzie uit filosofische bedenkingen of moet poëzie juist afstand nemen van het verantwoord (op z’n wetenschappelijks) denken? Voor mij wankelt deze bundel te vaak tussen het verantwoorde en het onverantwoorde. In het onverantwoorde, dat wil zeggen de ontspoorde gedachte / de ongeleide beweging, vinden we in de poëzie toch de meeste verrassingen.

 

perspectief

 

de schilders weten het

alles is altijd anders

het is geen gezicht

maar een reservoir van licht

het is geen raam

maar een oorsprong van eeuwigheid

verroeste emmers zijn pareloesters

woonhuizen vissenbekken

dieren en naakte vrouwen daarentegen heilig

zij rusten ’s avonds gemoedelijk

in de warme stal van je bloed

ook heeft de week elf dagen

en dat is geen feit

maar alleen als je kijkt

 

Met dit gedicht stapt Veenbaas spontaan uit zijn filosofische bubbel en krijgen we gelijk een ontregeling op poëtisch niveau. Wat mij betreft, zou hij dat vaker moeten doen.

Hoe vaardig Veenbaas ook is in het formuleren, in deze bundel zitten te veel gedichten met een pretentieuze bijsmaak. Een voorbeeld is brief aan seneca, met enige citaten uit diens werk. Een misplaatst geval van ouwe jongens krentenbrood. En brief aan een jonge vrouw die filosofie wil gaan studeren. Ook hier weer iets badinerends/belerends.

Poëzie moet toch in de kern een keuze zijn voor het volstrekt ongebonden gevoel. De ware dichter weet in principe van niks, mag van niks weten. Het onontgonnen terrein, de mist van de geschiedenis, de twijfel: dat zijn gebieden die om dichterlijke aanraking vragen. Als een doorgewinterde filosoof de poëzie bezoekt, dan liggen voor je het weet wijsheden en aforismen op de loer.

In laatste groet, opgedragen aan de nagedachtenis van Wim Brands, weet de dichter een betere, breekbare, toon te treffen:

 

wat moet ik doen?

ik weet het net zomin als jij

dus loop ik door en stamel een excuus

voorwaar een smalle wal van woorden

ik wilde dat je ze hoorde

 

Een andere geslaagde uitstap naar onverdacht, want authentiek, nihilisme vinden we in klein portret van céline.

 

een man die woorden wantrouwde

en ze daarom uitspuwde

tot er niets van overbleef

 

Een pregnante tekening van het fenomeen Louis-Ferdinand Céline, de, wegens sympathie voor het antisemitisme, verguisde Franse schrijver. Veenbaas vangt hier ongeleid het paradoxale dat taal ook kan hebben: benoemen om uit te wissen, creëren om te vernietigen.

Soms kijkt de aarde me aan, Jabik Veenbaas, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2020, ISBN 978-90-468-2671-3

(Erick Kila)