Theo
Monkhorst, ooit columnist bij de Haagse Courant, is van vele
literatuur-markten thuis. Hij beperkt zich niet tot één genre maar schrijft
naast poëzie ook romans, essays en toneel. Recentelijk verscheen zijn nieuwe
bundel Huis Huid.
In
26 gedichten van diverse lengte tracht de dichter het huis waarin hij woont
zich aan te meten als een tweede huid. Hij benadert het als een soort levend
wezen dat zijn denken, en herinneringen stuurt, dat hij kan aanspreken en mee
dialogeren. Zo de openingsverzen: Dit huis is mijn huid die ik van een ander
kreeg / de schepping van een dode die mij omsluit.
Het
is een dankbaar thema, gebruikt door heel wat dichters en een geliefkoosd thema
in de Schrijversacademies. Zowel debuterende dichters als gevestigde waarden
hebben gepoogd om het als thema van hun poëzie te gebruiken. Ik denk onder meer
aan de verzamelde gedichtenbundel Het huis herinnert zich mij van Jozef
Deleu, aan Max Temmerman zijn Dichter gaat op huizenjacht, aan de
debuutbundel Silverflame van Peter Knipmeijer en vele anderen.
De
wijze waarop Monkhorst zich een poëtische weg tracht te banen door zijn huis is
complex en gelaagd. Al schrijvend ontwikkelt de dichter een soort multi-dimensioneel
labyrint waar hij zichzelf tracht doorheen te worstelen. Aandacht voor de
vloeren en de muren verweeft zich met de tuin rond het huis. Dan weer vertoeft
Monkhorst even bij de schilderijen aan de muur, de boeken in de bibliotheek, om
vervolgens al mijmerend over de vroegere bewoners te reflecteren, over de
ambachtslui, die in het huis hebben gewerkt.
Flarden
schaduwen verduisteren kamers, planken verliezen kleur, / een vaal paard staat
in de gang en kijkt mij aan. / Achter de handen voor mijn ogen opent zich een
put en suizend door / duisternis hoor ik de eindeloos weerkaatste echo van
gehinnik. / Tot water alles dempt.
Het
zijn typische verzen uit deze bundel, die het geworstel van de dichter met zijn
thema verraden en eigenlijk aangeven dat hij langzaam zijn weg verliest in zijn
eigen thematische opgave.
De
bundel begint sterk met vol gedragen verzen maar verwatert in opgeklopte en
pseudo intellectuele bespiegelingen, die blijkbaar alleen maar tot doel hebben
om de eruditie van de dichter te beklemtonen. Monkhorst schrijft van uit een
erg autarkisch positie, schuwt daarbij de klassieke vorm van het epitheton
ornans niet zoals in de veelvuldige aanspreking van zijn muze: Mirabel,
geleerde, zongestoofde. In een barokke stijl tracht de dichter controle te
houden, onder andere door bijna hautain zijn personages te benoemen: Ik noem
hem Broer, of Klaas noem ik hem, of Ik noem hem Gerard,
rattenkoning, die zich Goya noemde. Het wemelt ervan en wordt langzaam een
storend cliché.
Op
zich is deze bundel een interessante stijloefening van een dichter, die
ongetwijfeld zijn taal beheerst en een rijke intellectuele bagage bezit. Maar
helaas wil hij dat ook op bijna elke regel etaleren en er mee pronken. De vraag
is dan ook wat de lezer hier mee aan moet, tenzij genieten van de stilistische
acrobatieën.
Huis
Huid,
Theo Monkhorst, In de Knipscheer, Haarlem, 2019, ISBN 978-90-6265-7711
(Richard
Foqué)