Ik wil in mijn huis een raam

De Nederlandse dichteres Kreek Daey Ouwens (1942) debuteerde eerder laat in 1991 met de bundel Stokkevingers. Met Ik wil in mijn huis een raam – ik wil het raam dichtdoen is zij aan haar zesde bundel toe.
Vanaf het eerste gedicht worden we meteen geconfronteerd met het probleem dat deze ganse bundel kenmerkt: zijn dit gedichten, zijn het dagboekfragmenten in versvorm gelay-out (tot en met het nutteloze gebruik van het enjambement, waartoe zelfs af en toe en eigenlijk onbegrijpelijk een woord in lettergrepen wordt gesplitst) of is het een soort verhaal dat tracht herinneringen uit haar kinderjaren fragmentarisch en gestileerde te vertellen. Regelmatig verwijst ze naar dat dagboek:  Ik heb het opgeschreven, / ik moet het hebben opgeschreven, sinds / mijn kindertijd schrijf ik alles op,… (pagina 34) Ze schrijft dat niet eenmaal, maar herhaalt dat meermaals, zodat het eigenlijk triviaal wordt en zelfs vervelend en dat is precies het probleem met deze bundel: herhaling. Op zich kan dit een sterke poëtische geladenheid geven, maar in dit geval laat het de bundel verwateren en in plaats dat Ouwens de lezer naar een climax in ‘het verhaal’ zou leiden, kabbelt het voort met steeds maar weer dezelfde personages, dezelfde thema’s. Er is geen evolutie, geen spankracht. Het is fragmentarisch, repetitief, bijna lukraak neergeschreven.
Vrouwen hebben blijkbaar een belangrijke rol gespeeld in de vroege kindertijd van de dichteres, met name haar moeder maar vooral haar grotmoeder. Ze schrijft er met tederheid over en zachte weemoed: Haar / vingers glijden over mijn wang, ik voel / iets dat ze voor zichzelf houdt, dat ze / niet wil laten zien, maar het is er,… (pagina 29). Haar grootvader is blijkbaar gesneuveld in de oorlog en met haar vader schijnt ook wat aan de hand Mannen bedriegen altijd, fluis- / tert mamma. (pagina 28) Jouw pappa maakt / een heel verre reis, zegt ze. Hij komt / nooit meer terug. (pagina 49)  Dan is er nog haar pluchen beer en het jongetje Rudi, die blijkbaar verdronken is in een te diepe plas water: Op een dag is Rudi dood. Hij is verdronken / in een diepe kuil waar water in stond. (pagina 46) Allemaal zeer aandoenlijk, maar gebracht als een fait divers, waar verder niets mee gedaan wordt. Ook de opdeling in zogenaamde cycli – ook hier is herhaling troef - is onduidelijk en heeft geen meerwaarde.
Het moet wel gezegd: Ouwens schrijft beheerst, beeldend en zeer taalvaardig. Soms leidt het tot een mooi vers: De inspanning is een draad. Die knapt (pagina 26) en Als een vogel dood is wordt hij klein. (pagina 70) en Er is maar één herinnering, en die ver-/ andert telkens. (pagina 79). Maar veel verder gaat het niet.
Dit is geen poëzie maar een mooi geschreven kindervoorleesboek bij het slapengaan. Onbegrijpelijk dat de uitgever deze bundel niet als zodanig in de markt heeft gezet.

Ik wil in mijn huis een raam – ik wil het raam dichtdoen, Kreek Daey Ouwens, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2016, ISBN 978-90-284-2651-1


(Richard Foqué)