Zand op een zeebed van Lies Van Gasse is een kanjer van een bundel. 175
pagina’s poëzie en tekenkunst, in raadselachtige samenhang. Op de kaft, in een
prachtige tint oranjerood (koraal of tomaat?) twee getekende naakte
vrouwenlichamen. Een lijkt te zweven, een ander componeert een tekst.
In Zand op een zeebed lijkt de lezer te verdrinken in een grillig lijnen- en kleurenspel.
Toch komen, na enig speurwerk, structuren boven water. Tien handgeschreven
raamgedichten, De Sirenen, (systematisch beginnend met het vers Als alles kan), geïnspireerd op de gelijknamige groteske van
Paul van Ostaijen over deze noodlottige verleidsters, fungeren als inleiding, onderbreking en afsluiting van reeksen tekeningen en
gedichten. In de Aantekeningen vermeldt de dichteres zes grafic poems:
Orakel, Droog woud, Een binnenplaats, Wenteling, De tweede wolvin, De
Sirenen en de kortere reeksen wilg, kers en appel, netjes
aangeduid met vermelding van paginanummers, die ook een soort structuur in de
bundel suggereren.
De toon wordt gezet met het eerste Sirenengedicht: Als alles kan,
zien wij ons / als engelen uit de lucht vallen, / plat op onze buiken. De weg /
uit onze hemel zal hard zijn, / lang en diep. Wij zullen / in ons een zee zien.
Wij zullen / in ons hart de takken tellen / van een woud, verstrikt / in onze
vleugels. Het gedicht Orakel voorspelt de tsunami van woorden
en beelden die de dichteres wil optekenen. Een kring van manen scheen rondom
u. / Ik overstroomde, was onstelpbaar / Ik sloeg u los, u werd bedolven onder
golfslag. Droog woud vervolledigt het thema van het eerste
raamgedicht: de reis over land en zee van de engelen, een
stuwende maar ook beklemmende ervaring. Zelfs als ik hoorde dat het ochtend
werd, kon ik mij niet bewegen, / het was alsof zich diep in mij een schreeuw
zette, zegt Lies Van Gasse even later. In Een binnenplaats bevindt
zij zich in de oorverdovende jungle van
de stad: het drummen en dichtslaan van mensen… Er wordt verteld, / Wij horen
niet. / Hakken tikken, tussen mijn handen groeit een rif. / Voeten komen los
van de aarde.
Ze observeerde het bloeien van
de kerselaar en koos beslist de wapens - een keuze die in Wenteling
leidt tot vervreemding: niemand weet waar ons gezicht is en hoe het in
ons past. Op p. 81 begint De tweede wolvin. Met een knipoog naar het
Reynaertverhaal, schrijft zij over de affaire die de vos had (als wraak op Isegrim)
met de wolvin Hersinde: Wie haar begeert, moet / snorharen langs wangen
strijken, / schichtig, snel en onverwachts… Dan ruikt hij nog het dier
dat in haar bovenkwam. De meerminnen in De Sirenen worden
met jubel onthaald. Het was een mooi lied, zegt de dichteres, maar
het had geen refrein… We trekken naar plaatsen / zonder uitstel. / De huid is
juist.
Met Zand op een zeebed realiseerde Lies Van Gasse een verrukkelijk en intrigerend kunstboek,
in een bijzondere symbiose van woord en beeld. Een aanrader!
Zand op een zeebed, Lies Van Gasse, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2015. ISBN 9789028425866
(Nicole Van Overstraeten)