Frank De Vos (° Hoboken, 1956) was 51 toen hij
met Infiniti debuteerde als dichter. Daarna liet hij er geen
gras over groeien en volgden In omstandigheden (2008), Trek
de wind niet van de wieken (2009), Excisa (2010) en Naamvallen
in het ontheemde (2012). En nu is er een vijfde bundel: Twijfelaars
in bloei.
Met Twijfelaars in bloei plaatst
De Vos (van opleiding historicus, in het dagelijks leven behalve dichter ook
zakenman en troubadour) naar mijn smaak een waar orgelpunt op zijn zesde
decennium, de tijdspanne waarin hij artistiek open bloeide. Deze bundel omvat
22 verzen.
Frank De Vos weigert in zijn expressie
schroomvallig te zijn. De afdelingen La mélancolie c’est le bonheur
d’être triste (een citaat uit het oeuvre van Victor Hugo) en Descripta
bestaan uit ‘losse’ verzen, waaronder gedichten die hij schreef bij
een lied van Leo Ferré, het gehucht Doel (waarvan hij DorpsDichter was), een
beeld van Hubert Minnebo of een foto van Hartmut De Maertelaere. Graag gelezen,
niks op aan te merken, petje af. Maar, de gustibus non est disputandem,
mijn lezershart ligt bij de eerste afdeling Om het afscheid dat
afscheid neuriet. In dit hoofdstuk maakt hij weemoed haast fysiek
voelbaar. Prachtig: Tussen jou en ooit viel niet te kiezen. / Ik weet het:
ooit is zoals uiteindelijk, / een loper die altijd past. Ook schoon: Ik
laat nu je geur die zwijgen zal, / die ik in kleur herdenken moet: // mosgroen
dat je aarde dekt, / oker voor je adem, / blauw voor je gemis, een eenzame
scheur. Ook mooi, uit Ostinato: Het palmtakje dat je
kruisigde, dat ik vergat, steeds weer vergeet. / Naar dat onze blijf
ik kijken, naar al dat samen eten. // Je bent zo fier in vieren en ook
zo moedig zonder taal. / Ik beadem elke tafel met dit weten, met nog
een zoen zoals het past.
De Vos heeft zich een geheel eigen plaatsje op de
poëziekaart afgebakend. Hij heeft (zoals de door hem en trouwens evenzeer door
mij bewonderde Maurice Gilliams) van de echte dichter de onbepaalbare bekoring,
van de echte lyricus het accent. De mijmeringen over zijn jeugd, zijn vader,
zijn schone broer en vooral de herinneringen aan zijn dierbare
overleden moeder grijpen absoluut naar de keel.
Slechts één inhoudelijke bemerking, betreffende
het ‘vadergedicht’ Preludio: Het ukje dat ik werd, in
vichyblauw geruit / op je arm, loslippig op de trap. // Waar ging het heen en
al die zomers zonder leugen? / Waar zal het blijven? Mooi, maar hier blijf
ik toch even ‘haken’. Had hij niet beter Waar ging het heen al die zomers
zonder leugen? kunnen schrijven? Want zoals het er nu staat is er volgens
mij sprake van een foutieve samentrekking van singularis en pluralis. Ik zou
geopteerd hebben voor Waar ging het heen, en bleven al die zomers zonder
leugen? Maar dit is, ik geef het toe, een spijker op laag water.
Twijfelaars in bloei, Frank De
Vos, Uitgeverij P, Leuven 2014, ISBN 978-94-91455-49-0
(Bert Bevers)