Wie een imponerend fragment uit
Rainer Maria Rilkes Het dagboek van
Malte Laurids Brigge (roman uit 1910) als ouverture neemt voor een bundel
gedichten riskeert veel. Wat volgt, De
eerste letter van Lieke Marsman (1990), steekt dan ook flauw af bij het met
poëzie en existentiële vragen geladen proza van Rilke. Er lijkt zich een school
van jonge damesdichters te ontwikkelen, met als kenmerken: onvrede met de man
(als partner, als verschijnsel) en het niet te missen smaakvolle statieportret
op de achterflap (paginagroot, koket, volgens de laatste inzichten uit de
damesbladen).
Afgezien van het eeuwige gezeik
over de man/de relatie (een moderne meid is op de toekomst voorbereid) vind ik
de beoefening van het prozagedicht in deze bundel minder geslaagd. Te veel een
procedé, te weinig de verrassing van een ware poëtische wending.
Lieke Marsman toont zich behendig in het ironisch
beschrijven van het niet gebeurde. Na Rilke plonsen we gelijk olijk in de reeks
Omdat ik een held was.
Nummer 3: De nachten waarin ik wakker word en alles draait voor mijn ogen ./ De
ochtenden waarop er zich muziek in mijn hoofd bevindt, iedere / minuut een
ander liedje. De dagen waarop ik aan andere dingen denk. / Wezenloos voor de
televisie zit, maar zit, alsof ik ooit anders voor de / televisie heb gezeten
dan wezenloos. Heb ik niet. De mooiste mens / is de mens die niet nadenkt; die
zichzelf genoeg vertrouwt om geen /
woorden nodig te hebben in het hoofd bij het zetten van een kopje / thee. Die
alles opnieuw leert.
Uit deze mengeling van quasi
ironie en dito wijsheid stijgt geen zuchtje poëzie op. Ook in de volgende
cyclus De eerste letter wordt althans mijn poëtische snaar niet beroerd. In gedicht 5 zien we een echo
van Rilke. Deze opsomming (of deftig ‘enumeratie’) waarvan de delen beginnen
met Als creëert bij lange na niet de
spanning van Rilkes stapeling van angsten.
Op een toon waarin de eigendunk
tintelt, gaat de dichteres moedig en bijna koddig door met haar behendige
‘prowezie’. Neem Liefde in tijden van
eenzaamheid: Als je zo doet ga ik
zeggen dat je een door het water gesleurde / boterham bent, ik bedoel geen
drabbig wentelteefje maar een / in de gootsteen gevallen sneetje. (…) Als je nu
gaat huilen dan zie ik me / genoodzaakt om een puppy na te doen, zelf weten, we
kunnen / samen in de lach schieten, maar zorg dan ook eens dat jij zelf // het
grapje maakt.In Poëzie (what’s in a name?) erkent Marsman, wellicht onbedoeld, dat poëzie haar niet als vanzelfsprekend aan komt waaien. (…) Poëzie / lijkt me vandaag een land / waar ik geen ticket naar toe / heb gekregen, een oude geliefde / van wie ik het nummer / nog niet uit mijn telefoon / durf te wissen, een ver eiland / vol pinguins.
Nog eens heel goed Rilke lezen.
De eerste letter, Lieke Marsman, Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2014, ISBN
978-90-282-6058-0
(Erick Kila)