Miel Vanstreels (º 1951) werd geboren in Godsheide, een gehucht van Hasselt. Op zijn negentiende verhuisde hij naar Maastricht. Hij was erg lang werkzaam in de ouderenzorg, een beroep dat zijn sporen trok in zijn vroege poëzie (denk aan een bundel als Demente bejaardenflat), waarin ouderdom en dood regelmatig terugkerende thema’s zijn. Nu hij 73 is wordt hij zelf geconfronteerd met de ouderdom, en de diverse kwaaltjes en kwalen die daarmee samenhangen. En ook in deze levensfase blijven die niet uit zijn poëzie.
Sinds de eeuwwende richtte Vanstreels zich vooral op het schrijven van fiets- en wielerversjes. Gedichten van hem verschenen in tijdschriften als Ballustrada, Deus ex Machina, Dietsche Warande & Belfort, De Gids, Hollands Maandblad, De Muur en Nieuw Vlaams Tijdschrift. Gedichten van zijn hand verschenen in Patrick Cornillies bloemlezing De honderd mooiste wielergedichten uit de Vlaamse en Nederlandse literatuur en hij werkte ook mee aan het project GeelZucht, waarin een aantal dichters enige jaren de Ronde van Frankrijk iedere dag van een vers gedicht voorzag. Tevens is Miel Vanstreels beheerder van Fietsvarianten (www.fietsvarianten.blogspot.com), een blog die ik regelmatig met genoegen bezoek, waarop hij onder veel meer al een indrukwekkende collectie wielergedichten bijeenbracht.
Ondanks de fysieke tegenslag die het stijgen der jaren hem af en toe bezorgde blijft hij trouw aan de fiets (zijn vader gaf hem zijn eerste koersfiets toen Miel 11 was), en aan het fietsen. Soms met zijn echtgenote Paula, die wel al een motortje in haar rijwiel heeft, en soms met zijn zoons en hun vrienden, mannen die nu in de kracht van hun leven zijn. De dichter laat het niet aan zijn hart komen, en zet op zijn eigen tempo kracht op de pedalen en koers naar illustere bestemmingen als de Mont Ventoux.
Maar het vaakst is hij te vinden op de heuvels en in de valleitjes van zijn geliefde Limburg. Waar hij zich soms afvraagt waarom hij doet wat hij doet, bijvoorbeeld in Gebreken: Ouderdom komt / met gebreken // die ik al fietsend / het liefst negeer, // dat het verstand / in mijn geval / niet met de jaren / komt // betreurt mijn lijf / soms zeer. Laat onverlet dat Vanstreels niet uit het oog verliest wat er rondom hem gebeurt: hij raakt weemoedig van een twintigjarig meisje dat hem glimlachend fietsend kruist, en hij verkneukelt zich in twee grijsaards die heuvelop / nog trager zijn dan ik. Onderweg rekent hij ook: Als ik, wat het geval is, / ieder jaar één kilometer / per uur trager word // sta ik over tweeëntwintig / jaar helemaal stil, // het goede nieuws is: / de kans dat ik de 95 haal / is vrijwel nihil.
Miel Vanstreels fietst blijmoedig somber door de taal. Dat hij dat nog lang moge blijven doen, en dat hij niet te dikwijls geconfronteerd moet worden met Ouwelullenleed: Voel me een beetje / genaaid – hoe ouder ik word / hoe harder het waait.
Een ouwe man op een fiets, Gaia Chapbooks, Leeuwarden, 2024, ISBN 978 1300 926252
(Bert Bevers)