Vinger voor vinger


De titel van deze dichtbundel van Margreet Schouwenaar, Dat ijsberen eieren eten, roept de verbazing op ‘dat alles verandert’ en wijst op het feit dat, zoals de dichter het verwoordt, ‘evolutie telkens toekomst zoekt in een onbestemd onderdak’. In deze poëzie is de moed aan het woord. De gedichten tonen geloof in de overleving, ondanks de dood, ondanks het verlies en het gemis, situaties die de dichter op een bijzondere manier weet op te roepen. Zij hanteert een muzikale poëzie in haar meest authentieke vorm, met als kenmerk uitdijende frases in parlandostijl, onderbroken door cesuren die de ritmiek op klankrijke wijze voortstuwen.

De eerste bundel van Schouwenaar (Schagen °1955) werd in 1991 uitgegeven bij Querido. Naast de vele dichtbundels die volgden schreef zij ook kinderboeken en werd ze stadsdichter van Alkmaar. Dat ijsberen eieren eten is verdeeld in zes cycli, plus een openingsgedicht. Het is een onmogelijke taak om hier de vele elementen die in deze gedichten verwerkt zijn te duiden. Ik zal noodgedwongen mijn lezersbril focussen op enkele juweeltjes die mij het meest hebben aangesproken, wat ook een poging inhoudt om enkele thema’s naar boven te spitten. Daar is bijvoorbeeld Een grondige geschiedenis die een opsomming bevat van wat ‘in een bezemkast ligt’, in het bijzonder de herinnering aan ‘de stem’ van de persoon die al neuriënd ‘vanzelfsprekend afnam’ (de moeder) maar nu ontbreekt. Het hele opzet hier is het vinden van de juiste woorden: ‘tot ik de woorden vind waarin jij kan bestaan’.

In Verloren wordt het verlies opgeroepen door de vergelijking met ‘een geur die zich verliest’. In Toekomst wordt de bedenkelijke staat van onze planeet geduid via een aantal leervakken zoals. Bestaanskans die het problematische perspectief van ‘elf miljard mensen in het jaar eenentwintig honderd’ oproept. Het vak Plassen laat dan ‘zien dat de zeespiegel sneller stijgt’. Daartegenover staat dan de onmacht en besluiteloosheid van de mensen: ‘In de kern van de kolk zijn geen plannen of woorden, hoogstens een druppel die prachtig op de gloeiende plaat glijdt’. In het gedicht Leven hier wordt in contrast met het menselijk falen dat zich beperkt tot het zoeken van troost in ‘gelijksoortigheid en suiker’ een kind opgevoerd ‘dat zorgvuldig haar vleugeltjes vouwt en devoot elke denkbeeldige waar dan ook wond met zachte lipjes kust. En altijd kust zij raak’.

De ontstaansgeschiedenis van een gedicht geeft zij weer in Het is niet ver meer, nog even. Je bent er bijna. Tot de dichter begrijpt en zij ontstaat: ik klink. Het begint. Het is een gedicht… en ik sta.

Het is wachten op de laatste zin, besluit zij op het einde van de bundel. Hij komt als de hand die nooit op je rustte, de arm die je niet omarmt; hij komt als de vleugels die je niet had, de wind waarin je nooit uithing. Wanneer zij uiteindelijk hoort wat zich uitspreekt, vraagt zij zich bezorgd af of iemand zal rennen om hem te vangen, niet te laat zijn voor de betekenis zich opent om daarop vinger voor vinger te sluiten. De lezer die ik ben sluit hierbij bewonderend ‘vinger voor vinger’ op de prachtige woordcreaties en beelden die deze gedichten bevatten.


Dat ijsberen eieren eten, Margreet Schouwenaar, Uitgeverij P, Leuven, 2024, ISBN 978-94-64757-37-8

(Francis Cromphout)