Toen dichters over engelen droomden


Ik hou van korte titels, Karel Wasch blijkbaar niet. Maar dat is eigenlijk niet zo belangrijk, het heeft meer te maken met voorkeuren en die moeten verschillen. Veel van de gedichten zijn gelouterd door een vleugje wanhoop. In een parlandostijl groepeert de dichter 33 gedichten waarin hij vooral filmisch beschrijvend te werk gaat.

Toen dichters over engelen droomden

Marius’ aankomst op mijn stoep, was
wat ik er meestal zo’n beetje van
had verwacht.
Maar ieder ander – bijvoorbeeld de haveloze
schilder Erik – zou geen grotere verrassing zijn dan
wat ik aantrof toen ik
de deur voorzichtig opentrok.
Het was de ongenaakbare dichter
Grotius. Dit maal geheel in het
zwart gehuld, met zelfs een Lavallière
om zijn nek in plaats van een stropdas.
Zijn gedichtbundels
hadden mij de afgelopen jaren – als een wervelwind –
om de oren gevlogen.
We dronken de rode port,
die hij had meegebracht en bedwelmden ons
met deze godendrank.
Jaren ervoor hadden we afgesproken nimmer nog,
nimmer, over iets triviaals of onbeduidends te spreken.
De port werkte nu in ons voordeel.
“Vertel me jouw droom en straks, ben je in de mijne!”
verbrak Grotius de stilte, gevolgd
door die prachtige zachte lach van hem.
Ik vertelde over de grote
toren waar ik plotseling een
sleutel van had en die ik beklom om boven
mijn engel te ontmoeten, die samen met
mij wegvloog hoog boven
de boomgrens, onder het geruis van de zee
en bladerwind.
Hij keek me even stil en
Aandachtig aan.
“Mijn engel raakte mijn voorhoofd aan!” zei
Hij. ”’t Was nog warm toen ik ontwaakte!”
En we zwegen lang in een uitdrukkelijke gelukzaligheid
en verbondenheid, waarna ik hem begeleidde
naar mijn voordeur. zodat ik
hem zag verdwijnen in
het avondlicht, dat karmozijn kleurde.
Liep of zweefde hij? Of was het de rode port?


De nostalgie laat Wasch moeilijk los. Hij herbeleeft wonden en herinnert zich het afzien in al zijn facetten. Bij hem lees ik originele vondsten: een neergestorte piano wordt onderwerp van zijn poëtisch verhaal, idem dito met een zoutvaatje tot zelfs een varken in ontbinding. Of hoe deze schrijver alles in zijn poëzie probeert te betrekken. De gedichten leunen sterk aan bij een soort van miniverhaal. De dood, in al zijn varianten, is in deze bundel sterk aanwezig. Ook de nacht is een geliefkoosd decor. De auteur maakt geregeld bruggen naar zijn persoonlijk verleden. In enkele gedichten zijn de versregels en het rijm wat te geforceerd, jammer. Wasch heeft weinig attentie voor vormvereisten. Hij schrijft ongebonden. Hij houdt er wel van om zijn gedicht te laten groeien tot een pointe. De vraag mag gesteld worden of Karel Wasch nu een dichter is, een verteller of een symbiose van de twee? In elk geval lezen we vaak mooie beelden zoals: De regen was gestopt en druppels dropen nog in zigzagbeekjes langs de vensterruit. Maar wat te doen met: Zelfs van achteren zag hij er hopeloos uit en bedroefd? Toen dichters over engelen droomden is globaal een bundel in evenwicht.

Toen dichters over engelen droomden, Karel Wasch, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2021, 978-94-93214-42-2.

(Frank Decerf)