In hun
essaybundel/bloemlezing Dichters van het
nieuwe millennium drijven Jeroen Dera, Sarah Posman en Kila van der Starre
24 dichters bijeen in de kraal van de 21ste eeuw. Dichters die net
zoveel van elkaar verschillen als u en ik, maar die gemeen hebben na het jaar
2000 te zijn gedebuteerd.
De
stal die zij bouwden is gelukkig flexibel, regelmatig voegt een uitgever
daaraan nieuwe debutanten toe. Een van de dichters die het etiket ‘nieuw
millennium’ ten volle mag dragen is Dean Bowen, die met zijn bundel Bokman een daverende entree maakt in de
Nederlandstalige poëzie.
Dean
Bowen (1984) is dichter en performer, lees ik op de achterflap, en wat verder: ‘In
2015 won hij de Van Dalen SPOKEN
Award in de categorie poëzie.’ Meestal voedt zo’n tekst mijn vooroordeel dat
het gesproken woord op schrift zijn kracht verliest, maar in dit geval is
daarvan absoluut geen sprake. De bundel Bokman
is een adembenemende taalexercitie van begin tot eind. De voorlaatste
spetterende leeservaring die ik mij kan herinneren is Het boek IK van Bert Schierbeek, dat ik begin jaren ’70 las.
Eigenlijk
begint het al met de titel, Bokman.
Internet vertelt mij alleen dat het een ‘eretitel [is] voor niet-leden die zich
op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor het borrelgenootschap’
en vervolgens geeft het de familienaam Bokma. Een bok is een mannetjes geit,
dus Bok-man lijkt dubbelop. Op bladzijde 48 schrijft Bowen: ‘Ik ben bokman. Vervuild.’ In de reeks Terra
Belle i/genesis die grotendeels bestaat uit aforistisch aandoende uitspraken
staat deze hiertussen:
Ik ben opgetekend in het grootboek; rood is schuld, zwart dit lichaam.
Ik ben bokman. Vervuild.
Ik ben halverwege kwijtgeraakt of achtergelaten in de storm, wilhelmus.
Dat
schept enig licht: vervuiling van lichaam en schuld, en strijdend tegen de omstandigheden.
Ervoor en erna leest deze bundel als de ontstaansgeschiedenis van een
getourmenteerd individu dat heftig op zoek is naar een identiteit, een eigen
extensie. Daarvan getuigt ook de naam op het omslag: .deanbowen; uiteindelijk
zal dat de (een) veilige haven moeten worden, een dok om zich thuis te voelen.
Tot die tijd is de bundel een groot, woest spervuur van beelden, woorden en
verwijzingen naar geschiedenissen. Zowel de oudheid als de slavernij worden in
verschillende talen aangehaald om de identiteit van deze bokman gestalte te
geven. Er zijn veel ogenschijnlijke toevluchtsoorden (.canon, .koti, .roest)
die steeds een schijnveiligheid bieden: ‘alle dingen zijn afdrukken’ (blz. 12),
‘Zo is overleven nog altijd een relatie tot ketens’(blz. 18), ‘ik ben van hier!’ (blz. 20).
De
dichter is zich bewust van de vele invloeden, factoren die zijn bundel tot een
smeltkroes van culturen, lichamen, geesten en talen maken. Zelfs de taal die
hij spreekt, schrijft biedt hem (nog) niet de handvatten om in evenwicht te
raken. Als dat evenwicht er al is of een haalbaar uitzicht is. Dean Bowen
worstelt zich door chaos, verwoestingen en labyrinten naar een verloren wereld.
Zelden
heb ik een bombardement van woorden, beelden zo aangenaam gevonden als in deze
bundel. Lezen deze .bokman!
Bokman, Dean Bowen, Uitgeverij
Jurgen Maas, Amsterdam, 2018, ISBN 978 94 91921 45 2
(Wim van Til)