Eeuwige motor

Is er een macht, een impuls of misschien een onzichtbare die het persoonlijke gevoel van zijn tot stand brengt? De gelovige en de stoïcijn kunnen redelijk met deze vraag der vragen uit de voeten. Maar de onverbeterlijke twijfelaars van deze wereld hebben minder houvast.

Dichter en beeldend kunstenaar Lies Van Gasse (1983) gebruikt Wenteling, een cyclus gedichten, als een soort zoekgebied. Zij creëert een taal- en beeldruimte waarbinnen de stem van de dichter (zoekend naar de hyperervaring van het zijn) snakt, benoemt en aanroept. Op de omslag van de bundel staat een zwart-wit tekening van Van Gasse die op de inhoud vooruit loopt: twee naakte vrouwen cirkelend om een mysterieuze kern (een alziend oog? een draaikolk naar een onbekende dimensie?).

Wie de binnenruimte van de cyclus betreedt, moet rekening houden met ademnood. De dichter is niet van het kleine gebaar. Zo bezielt zij bijvoorbeeld deuren, schaduwen en delen van het menselijk lichaam met haar grenzenloze versregels. Gedicht na gedicht rolt op de lezer af. Het geheel vormt tegelijk een reisverslag, een poëtisch programma en een oerkreet. Je zou ook van een ‘installatie’ kunnen spreken, een complex samenstel van (taal)delen.

Soms is het wat veel allemaal (hijg, puf), maar – eerlijk is eerlijk – Wenteling noopt tot verder lezen. Je ergert je soms aan overspannen en ontspoorde passages, je bewondert bepaalde regels, je verzuipt hier en daar in de overvloed. En toch… het doet iets met je.

Dat snakt. / Dat snakt als de aarde. / die groeien verwacht, / de mand die katten wil bergen. // Dat gloeit als een rode, klamme huid, / als namiddag in zomer. //  Dat drinkt. (…)

De aangeroepene, de gezochte dan wel de geëvoceerde duikt steeds in een subtiel anonieme vorm op. Gebruik van het woordje ‘dat’ (soms ‘het’) als handelende instantie geeft Van Gasses regels een mythische, buitenwerkelijke, dimensie. Er voltrekt zich iets in Wenteling waar je alleen op het niveau van voelen weet van hebt.

Dat is zich van alles bewust, / kent innerlijk elk pad, elke netel.

Het begin van deze geëxalteerde, hallucinante en zeker ook intrigerende poëtische werveling hapt het einde in de staart:

Wenteling I  / Deze ochtend, wanneer ik / als een vis tegen u opzwem / met mijn glinsterend verdriet, // gaan wij bij de monding water halen. (…)

Wenteling XXXIII / Deze ochtend, met niets dan gaten in het pantser / sta ik weer bij het begin. // Mensen zingen / en rijden voorbij // en ik moet nog iets kapotslaan / voor ik terug kan naar mijn strand. (…)

Reikt de gedurfde taalomspanning van Van Gasse aan de zoekende, twijfelende, hopende en lezende mens een lichtpuntje aan? Gelukkig niet. Wij blijven tot tasten in de duisternis veroordeeld. De onvervuldheid is de eeuwige motor achter het experiment.

Deze nacht rijd ik mij vast / in het alfabet van mijn herinnering // en hoe zacht ik ook wil vallen, / er zijn geen netten.

Wenteling, Lies Van Gasse, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2013, ISBN 978-90-284-2522-4

(Erick Kila)

400 bladzijden troost: Kregtings Koffie

Aangezien ik een hekel heb aan plaatsnemende apparaten, van het klassieke koffiezetapparaat tot en met de heden ten dage uit geen enkel weldenkend huishouden weg te denken trendy Senseo of Nespressomachine, behielp ik mij met oploskoffie. Tot ik las dat oploskoffie een groot vetgehalte heeft, wat me deed overschakelen op filters. Alleen op verplaatsing drink ik espresso, wat uiteraard beter smaakt, maar voor wie graag koffie drinkt met véél melk is het steevast smeken om extra melk. Die minuscule melkcups katapulteren gegarandeerd hun inhoud op je pas gestreken hemd. In drukke zaken wordt de extra melk vaak vergeten, wat me ooit na herhaaldelijk maar evenwel vriendelijk aandringen een sneer van een wat gestresseerde garçon opleverde: waarom ik dan geen koffie verkeerd bestelde? Maar veel melk in de koffie is nu eenmaal niet hetzelfde als een lait russe

Maar ter zake: verpakt in een hersluitbaar zakje dat tot de verbeelding spreekt – het zou wel eens koffiebonen kunnen bevatten – zit het bijna 400 pagina’s tellende boek Koffie van Marc Kregting. Aangekondigd als een doeboek, met feuilletons, reportages, quizvragen, gedichten en illustraties. Koffie is een tragikomisch feuilleton dat begint bij de kredietcrisis in 2008 en wordt afgewisseld door polemiek en handige weetjes.

De illustraties zijn eerder beperkt: foto’s van – allen bij een kopje koffie – Bob Dylan, Jean-Paul Sartre, een still uit de film Coffee and Cigarettes van Jim Jarmusch, Obama en Osama Bin Laden samen op één pagina, maar met hun gelijkenis elk apart opdoemend vanuit hun eigen kopje koffie. Che Guevara wordt vereeuwigd tot Che Latte.

Door de afwisseling van feuilletons, lezersreacties, berichten uit het koffiehuis, fictieve kortingsbons, proza, weetjes allerhande (Herman Brood kon naar eigen zeggen bij leven en welzijn zijn orgasme uitstellen door aan koffie te denken) en lezersopgaven is deze turf een boeiend en afwisselend boek geworden, dat ook niet perse van a tot z moet gelezen worden maar dat je lukraak kan openslaan.

Ook de dichters werden niet vergeten: van Nachoem M. Wijnberg en Nijhoff tot Guus Luijters en Alfred Schaffer (Breng hem verse koffie, zonder melk, / geef hem genoeg warme dekens / en houd ramen en deuren gesloten). Ook al op de koffie: Sofie Cerutti, die een nieuwe dichtvorm ontwikkelde: de 160 – zijnde het maximaal aantal tekens, inclusief spaties, van een sms-bericht:

Sms heeft de
wereld ingrijpend
veranderd: de
spanning in je lijf
als om 7:23 een
berichtje trilt
terwijl je wettige
wederhelft koffie
inschenkt redt
huwelijken

Aan koffie is erg veel geld verdiend, en de vaak niet zo fraaie keerzijde van het bakje troost wordt hier dan ook niet vergeten. De Ethiopische dichter Abdilatif Abdalla:

Deze koffie wordt gebrand, deze koffie wordt gemalen
Deze koffie wordt op de proef gesteld, deze koffie wordt uitgeperst
Maar hij blijft zwart, zwart als mijn huid, dagloner.

Prima cadeauboek, niet voor op het nachtkastje, maar voor bij de koffie. Graag met twee extra melkjes, alsjeblieft.

Koffie - Een doeboek, Marc Kregting, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2013, ISBN 978 90 284 2492 0

(Roger Nupie)

Omwille van het bloed

Suzanne Binnemans overrompelt haar lezers niet met snel opeenvolgende publicaties. Ze is eerder bescheiden. Zij serveert kieskeurige kwaliteit waarbij goede smaak en strenge afwegingen kenmerkend krachtig zijn. Wat zij schrijft is doorwerkt. Bij haar is trage tijd een onderdeel van de opdracht als schrijfster. Haast kent zij niet, ook haar gedichten volgen die visie. Met Omwille van het bloed krijgen we een keurige bundel in handen en bij het lezen valt al vlug op dat we hier te maken hebben met tedere poëzie die een strakke lijn trekt doorheen wat een doorworsteld leven moet zijn geweest. Deze bundel is geen potpourri, geen amalgaam van gedichten die gedwongen worden onder één dak samen te wonen. Bij Binnemans is het boek één geheel. De dichteres kijkt naar wat voorbij is. Die analyses groeiden uit tot een bundel van 27 gedichten, verspreid over drie cycli. Haar verzen bestaan uit afgebeitelde woorden die via uitverkoren metaforen tot een duidelijke poëtica leiden. Sterke visualisatie. Oude wonden worden opnieuw geopend, maar enkel om een totale genezing mogelijk te maken. Na 25 jaar schrijverschap is dit Suzanne Binnemans’ rijpe debuutbundel.

In de cyclus De verzoeking herleeft de auteur de (wan)daden van de vaderfiguur. Hoe dichter zijn einde komt, hoe vergevingsgezinder de dichteres wordt. Hier is geen plaats voor afrekeningen, wel voor inzicht en mede voelen. Zij begrijpt het waarom en hervindt respect. Geen plaats voor woede, wel veel ruimte voor ingetogen klasse. Een dieptreffende cyclus. Een erkenning van hoe moeilijk een mens soms strijden moet.

Het toevallig vinden van een foto opent in de reeks Belofte en schuld een sluis aan herinneringen. Voorbij gewaande emoties treden op de voorgrond en eisen de aandacht. Vanuit dat perspectief herschrijft Suzanne Binnemans een fase uit haar leven. Daarbij bespeelt zij alle storende elementen die krachtig in haar onderbewustzijn gegraveerd zijn; deze opborrelende associaties worden de hulpmiddelen om deze cyclus op te bouwen. Hier is meer dan nostalgie aan de gang, hier krijgen we de getuigenis van in de tijd bevroren emoties. De loze beloften om met het drinken te stoppen, breken de valse eerlijkheid open. De dichteres voelt weer aan en gelukkig is er nergens plaats voor meligheid. Nergens passages die herkenbaar zijn of aan iemand anders doen denken. Een eigen stijl en taalgebruik, die vind ik bij Binnemans. Haar woorden zoeken eenvoud, vinden schoonheid.

Het naderende einde wordt in De verzoening beschreven in gestroomlijnde verzen waar geen woord teveel is en in die afslanking wordt de kracht versterkt. Met weinig zegt Suzanne Binnemans heel veel. Hoe dan ook overwint in dit werk de liefde voor de vader. De dichteres vermenselijkt het warmste gevoel dat een mens kan voortbrengen, namelijk de solidariteit met diegene die het minder goed heeft. Ook daarom vind ik Omwille van het bloed een heel humane bundel.

De stijl van Suzanne Binnemans is een eigen concept voor nu al volwassen gedichten die traag gerijpt zijn tot tijdloze getuigenissen. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat dit een debuutbundel is.

Omwille van het bloed, Suzanne Binnemans, In De Knipscheer, Haarlem, 2013, ISBN 978 90 6265 810 7

(Frank Decerf)

Een tongzoen van woorden

tij
grijst

luidt het visitekaartje dat B. Zwaal afgeeft. En daarmee balt hij heel zijn poëtica samen. De eeuwige beweging, de bovenstroom, de drijfveer voor zijn observaties, plant zich voort op de onderstroom: grijst. En die onderstroom wordt ouder, raakt wellicht vermoeid. Eeuwigheid versus tijdelijkheid in twee woorden die gedragen worden door een zee aan wit. Dit is Zwaal in optima forma.

En er is meer spannends aan zijn woorden op het witte vlak:

oever
drinkt
oever

is het gedicht op bladzijde 15. In al zijn eenvoud doet het sterk denken aan Luceberts visser van ma yuan, waarin eveneens het spel met boven en onder wordt gespeeld. Maar Zwaal gaat verder: de slotwoorden zijn: oever drinkt oever.
Het verschil tussen beide woordgroepen is illustratief voor Zwaals kijkwijze: verticale lijnen kruisen horizontale, het vlak dat daardoor ontstaat is het landschap dat gevuld wordt met bewegingen die de ‘oevers’ verbinden.
Zwaal kijkt als een tekenaar, ziet in elk landschap lijnen en zoekt naar een evenwicht in dat lijnenspel, juist om dat evenwicht te ontwrichten. In dat kader past ook zijn voorkeur voor neologismen (melkvloei, tepelpret, zogvaart, schalbloes), voor nog niet of weinig gebezigde woordcombinaties (pluimblauw, slijtpsalm, veenblauwtje) en voor ambiguë woorden: sloot, broek, ingeland, bijt.

B. Zwaal kent de grenzen van zijn taal en verkent die door ze regelmatig te verleggen; strofebouw, rijmschema’s en andere conventies zijn niet aan hem besteed. Alleen die ene nog: dat wij van links naar rechts lezen. Wat gebeurt er met zijn poëzie als hij ook dat laatste houvast, die eenzame strohalm los laat en het wit van de bladzijde volledig zijn werk laat doen?

oever drinkt oever telt 43 gedichten, onevenredig verdeeld over 6 afdelingen. Of wellicht toch 7? De laatste twee bladen blijven wit, de schepper rust …. Het is een bundel waarover menig student een lijvig afstudeerwerkstuk zou kunnen maken, met een aantal zijwegen naar ‘verwante’ dichters als Anneke Brassinga, F. van Dixhoorn, Astrid Lampe, Delphine Lecompte.

Interessant in dat verband is een vergelijking met de bibliofiele voorpublicaties (amer 2011 en wijde maas 2011, beide bij Ser J.L. Prop) van 17 gedichten uit oever drinkt oever waar de volgorde van de gedichten door elkaar is geschud. Welk gevolg heeft die keuze voor de compositie van de bundel?

Met deze bundel bevestigt B. Zwaal zijn poëtisch idioom, zijn eigen woordenwereld waarin hij goed toeft en waaruit hij ons de hand reikt om er in te verzinken, te worstelen en boven te komen.
Zoek de lijnen, volg de kijker en beproef de woorden, die uit het wit tevoorschijn gekomen, de tong beroeren. Zijn poëzie staat al meer dan 30 jaar garant voor verwondering over de schatkist die taal is en al wat taal vermag.

Negen bundels gaf B. Zwaal uit bij Querido, zijn tiende was er niet welkom. Een groot verlies voor de oude, maar voor de nieuwe uitgever een bijzondere aanwas van het fonds.

oever drinkt oever, B. Zwaal, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012, ISBN 978 90 284 250 40

(Wim van Til)

Tussen Kiezels

Toen men mij deze bundel toestuurde met de vraag daar eens mijn een opinie over te geven, dacht ik in eerste instantie dat ik een reeks haiku in handen had gekregen; de titel Tussen Kiezels riep die associatie onmiddellijk bij mij op. Maar bij het eerste doorbladeren van het boek zag ik toch reeds snel dat de auteur in kwestie mij een keurige dichtbundel had toegestuurd. Enige biografische gegevens ontbreken volledig in deze publicatie, maar dat is natuurlijk niet echt nodig om er een oordeel over te kunnen uitspreken.
Het werk is opgebouwd uit 55 gedichten die simpelweg allen dezelfde titel meekregen en chronologisch werden geordend. In Tussen Kiezels lees ik vooral de gestoorde, gebroken menselijke communicatie over en weer. De auteur hanteert een getemde interne woede, een dreigende uitbarsting die door het secuur kiezen van woorden wordt beheerst. De dichter probeert het geleden verlies te recupereren, maar gelooft niet erg in zijn zoektocht; hij aanvaardt de toestand die hem door het lot werd opgelegd. Wat verloren is komt niet meer weer; de glibberige kiezels gaan elk hun eigen weg. Maar zolang de dichter zich die herinnert, zal een gedicht het resultaat zijn. Een voorbeeld:

Kiezel 34

Daar staat hij
pal in het midden van mijn raam
in al het donker van de nacht
in de regen die voor één keer
sneeuw had moeten zijn
en in zijn eigen dunne licht
waarin hij enkel nog zichzelf moet zoeken.
Hij eet niet en hij drinkt niet
viert geen kerstfeest
spreekt geen hollands hij is zelfs
verwoed en sprakeloos zichzelf
vergist zich in zijn fantasie ofwel
is hij het blad dat hij
al honderd jaar wil schrijven.
En eindelijk
als ik opkijk van mijn tafel
ben ik het liegend kerstgebed
de graal die nooit gevonden wordt
de laatste kaars in Notre Dame
gestolen tabernakel
gevallen ster
Ofwel
de straatlantaarn
neerslachtig in Cadzand.

De taal die Etienne Van den Steen gebruikt is simpel en krachtig. Zijn beelden zijn helder, begrijpelijk en ingebed in ritmische verzen die de lezer meesleuren als in een lichte trance. Hier is beslist geen sprake van een overdaad aan storende leestekens. Deze poëtica volgt geen keurslijf dat is opgedrongen door enige dwang tot vormelijkheid. Tussen Kiezels lijkt simpelweg een openbaring van een geleden leven; een eindbalans eigenlijk. Liefde, verliefdheid, nostalgie en verlatenheid doordrenken deze gedichten. Zijn verzen dipt hij in een mysterieuze buitenglans.

In Kiezel 32 zegt Etienne Van den Steen: ik ben geen dichter… Naar mijn overtuiging liegt de man. Van deze auteur heb ik voordien nooit eerder iets gelezen, maar ik heb zo het vermoeden dat hij toch eerder al geruime tijd bezig is zich met taal en woorden een universum te creëren. Kiezel 55 is het laatste gedicht. Vanwaar juist dat cijfer 55? Is dat louter toevallig of is het eerder symbolisch, betreft het een afgewogen keuze? Gaat het misschien om de leeftijd van de auteur? Wie zal het zeggen? Ik niet.

Tussen Kiezels, Etienne Van den Steen, Writehi(s)tory, 2012, ISBN 978-94607-905-77

(Frank Decerf)

Slijpsel van tijd

Met Slijpsel van tijd is Bert Kooijman aan zijn 19de bundel toe. Onder het pseudoniem Ben Marée publiceerde hij in 1961 zijn eerste dichtbundel Koningin zwart van woede. Zoals hij zelf getuigt is poëzie schrijven “iets dat hem overkomt”. Daarna volgt een rijpingsproces en het schiften. Het resulteert in een uitgepuurde, van alle ballast ontdane lyriek, zuiver en beheerst. Slijpsel van tijd is niet anders. Het valt niet te ontkennen dat Kooijman, die zijn moeder verloor op driejarige leeftijd, gefascineerd is door gemis, verlies, dood van de geliefde en pogen dat te plaatsen. Deze thema’s zijn ook in deze bundel het leitmotiv. In drie cycli tracht de dichter het verlies van zijn geliefde als het ware te omcirkelen, omzichtig te vatten in taal en daardoor het voor zichzelf begrijpbaar te maken. Slijpsel is de afval, die overblijft wanneer je aan een potlood een punt slijpt. Het zijn flinterdunne schillen en fijn stof. Zo schilt Kooijman in zijn gedichten de tijd, laag na laag, om zo trachten door te dringen naar wat daarachter ligt, wat je niet kan zien maar wel wil weten, wat nooit terugkomt maar waar je wel naartoe wil gaan. De taal is daarbij zijn werktuig, het gedicht het geslepen werkstuk: Niets om het lijf/te vergulden met taal./Het spel kent zijn raadsel/het pad zijn uiteindelijk/einde, het gedicht een gat/om te bezinnen./Zo groeit de tekst tevoorschijn/uit het wit van het papier. In de eerste cyclus brengt de dichter omzichtig het materiaal aan, dat hij wil slijpen: licht, duisternis, stilte en de niet te vatten tijd: Stilte broedt het ei/uit van het woord./Wat uit het oog verdwijnt/licht op in het duister./Kleurt een vlag rood/en vangt het waaien aan./Vertraagt tijd/tot hij rijp is. Wat volgt in de omvangrijke tweede cyclus is één grote poging om zijn geliefde terug te halen uit de dood: het ontsluieren van wat voor altijd is verdwenen, het terughalen van de herinnering, het slijpen van de eeuwigheid en het slijpsel koesteren. Nu je in schaduwen woont/schitter je nog het meest! En wat verder: en om je niet meer te verliezen/maak ik hoorbaar/wat in je donker zwijgt. In de derde cyclus, geschreven in de hij-vorm, neemt de dichter opnieuw afstand, berust, en realiseert zich dat hijzelf geslepen wordt door de tijd; als slijpsel in de natuur zal verdwijnen: Hij sleept zijn schaduw/achter zich aan, slikt/de woorden in die hem/vergrijzen en ziet/hoe de natuur bestaat/zonder aan hem te denken.
Onder andere Victor Vroomkoning heeft Kooijmans poëzie omschreven als ‘abstracte verzen opgetrokken uit hermetische taal’. Wellicht een verwijzing naar het gesloten metaforisch taalgebruik, dat op het eerste gezicht de diepere inhoud versluiert. Maar zelden werd er liefdespoëzie geschreven met zo een intensiteit en openheid, alsof het gedicht zelf de geliefde opnieuw tot leven zal wekken. Nooit pathetisch getuigen deze liefdesgedichten van een extreme sereniteit en een diep hartstochtelijk streven naar de onbereikbare volmaakte liefde. Poëzie, die ontroert en beklijft.        

Slijpsel van tijd, Bert Kooijman, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2012, ISBN/EAN 978-90-76644-62-2, www.kleinood-en-grootzeer.com

(Richard Foqué)

Hink-stap-sprong

In deze keurig uitgegeven bundel heeft Mark Meekers het resultaat neergeschreven van een grondig onderzoek over haiku. Hij is beslist niet over één nacht ijs gegaan en heeft verscheidene bundels en bloemlezingen gelezen en verschillende auteurs bevraagd. In negen hoofdstukken onderzoekt hij deze korte versvorm. Het is opmerkelijk dat over deze kleine dichtvorm al zo vele dikke boeken geschreven zijn. Voor zover ik weet is er over geen enkele andere dichtvorm al zoveel gepubliceerd en is dit alleen al de moeite om meer te weten over haiku.

In het voorwoord schrijft Mark Meekers dat er haiku van buitenlandse auteurs werden geciteerd om de pikorde bij de Vlamingen niet te verstoren. Ik denk niet dat Bart Mesotten, Guy Vanden Broeck, Gust Gils en Bernard de Coen zich vereerd voelen om buitenlanders genoemd te worden.

De auteur heeft van 102 auteurs 500 haiku genomen en deze ontleed als een ware taalchirurg. Het zelfstandig naamwoord zon bijvoorbeeld, berekende hij, komt in deze reeks het meest voor: 34 keer. In klassieke poëzietijdschriften wordt weinig of geen aandacht besteedt aan haiku. Erkende haikupoëten hebben zich zelden of nooit met succes op het forum van de reguliere poëzie gewaagd, schrijft de auteur. Mark Meekers tracht daar een verklaring voor te vinden.

Maar het omgekeerde is ook waar. Slechts enkele van de gekende dichters hebben zich aan haiku gewaagd (en zelden met succes – volgens mijn bescheiden mening). De auteur haalt verscheidene dichters en schrijvers aan die hun mening geven over haiku en het met mekaar niet eens zijn. Boeiend om te lezen, maar er wordt geen oplossing gegeven. Ik meen dat er geen formule bestaat om de kern van haiku weer te geven. Toch tracht men in de hele wereld tot die kern door te dringen. Als je elke formulering als een facet van haiku beschouwt en die dan samenbrengt tot een geheel dan kan je spreken van een briljant die schittert en benadert men haiku.

In deze degelijke studie komt elk detail aan bod. Meekers heeft zich daar terdege in verdiept: productomschrijving, secundaire kenmerken, (aan)stootblokken en literair snoepgoed zijn maar enkele thema’s van hoofdstukken. Een uitgebreide opsomming van geraadpleegde werken toont aan dat de auteur zich degelijk heeft gedocumenteerd.

In deze essays komen alle negatieve opmerkingen over haiku aan bod. Ik mis een beetje de ziel van haiku, hier is de criticus aan het woord. De positieve kracht van deze korte poëzievorm wordt mijn inziens te weinig besproken. Misschien komt er een vervolg op deze hink-stap-sprong waarin de schoonheid en de poëzie van haiku positief belicht wordt. Mark Meekers eindigt met een citaat van Shiki: “Schrijf voor je plezier!”. Met deze raad wil ik besluiten en zeggen: lees deze essays, herlees ze en tracht de zeldzame positieve aspecten die links en rechts aanwezig zijn te onthouden en ervan te genieten. Schrijf voor je plezier en lees voor je plezier!

een jonge merel
nippend aan mijn whiskyglas
straks komt de kater

Hink-stap-sprong - Essays over haiku, Mark Meekers, Demer Uitgeverij, Leusden, 2012, ISBN 978-1-291-13686-9

(Ferre Denis)

 

Braziliaans blauw

De meest recente bundel van de immer actieve dichter (en vertaler) Joris Iven heet Braziliaans blauw. In de eerste cyclus - met dezelfde titel als de bundel – serveert Iven zes gedichten die telkens onderverdeeld zijn in vijf delen. Daarin houdt de dichter streng aan de geplande structuur. Er is orde en evenwicht. In de daaropvolgende cyclus met de titel Bloedrood zien we een identieke invalshoek… Daarna volgen een tiental bladzijden Aantekeningen waarin de auteur de lezer de noodzakelijke informatie over de hoofdfiguren uit de bundel aanbiedt. Het is broodnodig deze passages te lezen vooraleer aan de lectuur van Braziliaans blauw te beginnen. Het versterkt de boodschap die de auteur wil meegeven.

Bekentenissen van Bessie Head
aan Breyten Breytenbach

1

Je begint aan iets en je denkt : dit wordt niets.
Maar, zoals altijd, neem je je voor: ik ga door,
en je gaat ermee door tot het uit elkaar spat
in het meest zelfzekere gezicht, dat oplicht
terwijl aan tafel nog een kaart wordt gedeeld.

Jij bent ooit al je kaarten kwijtgespeeld, maar
ik ben geïmplodeerd, zoals mijn moeder deed.
Zij implodeerde in een instelling, in Fort Napier.
Ja, in Pietermaritzburg, en nog voor ik er was.

Hemel en aarde zijn één vinder, zoals je schreef.
De man naast de vogel op de rug van een paard,
die uit een celraam kijkt, dat is mijn vader niet.

Dat ben jij. Ik werd op de wereld gezet zonder
verwanten. Mijn naam draag ik wijd als een kleed.

Joris Iven brengt de confidenties van diverse artiesten, schrijvers en kunstenaars. Iven gooit ze de wereld in omdat daar nood aan is. De dichter beslist en beschikt. De lezer luistert af, leert bij en snakt naar meer. Ivens taal is koel, secuur en sober. Hij schildert zijn metaforen tot mooie tableaus. Waar de broze scheidingskloof ligt tussen de historische waarheden en de losse interpretaties, die de scheppende dichter maakt, is moeilijk te bepalen, maar de gedichten kunnen verder zonder deze bezorgdheid. Het lezen van Braziliaans blauw wordt, naargelang men verder in deze sterke bundel vordert, een luisteren naar mensen die iets te vertellen hebben, maar dat niet kunnen zonder het medium dichter. Deze poëzie is absoluut vrij van ballast. Aan dit boek is hard gewerkt, dat lees je aan alle gedichten af.  Door alle verzen heen lopen de levenslijnen en levende littekens van mensen die geleefd en dingen beleefd hebben. Joris Iven breit doorheen zijn nieuwste bundel: de menselijke waardigheid, de eerlijke toegeving, de aarzelende bekentenis en de moeilijkheden van het menselijk bestaan. Joris Iven heeft zijn historische personages vermenselijkt, ook hun kleine kantjes zijn de noodzakelijke kracht in deze bundel. De schoonheid van het concept is een intelligente verwerking van een zeer individuele invulling. Zo krijgen deze gedichten een grote menselijkheid. Over Braziliaans blauw is nagedacht. Aan Braziliaans blauw is gekapt en geschaafd. Joris Iven vertelt vooral niet, wat we al wisten en dat wens ik alle dichters toe…

Braziliaans blauw, Joris Iven, Uitgeverij P, Leuven, 2012, ISBN 978-94-91455-14-8

(Frank Decerf)

 

Dan neem ik alles mee

Guy Commerman, de onvolprezen medestichter en hoofdredacteur van het literaire tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift is een merkwaardig dubbeltalent, zowel dichter als gelauwerd plastisch kunstenaar. Hij viert nu zijn 75ste verjaardag met de uitgave van een nieuwe dichtbundel: Dan neem ik alles mee.

Wie Guy Commerman een beetje kent weet dat hij een meester is van de dubbele bodems; dat hij op een bijzonder scherpe analytische, vaak sarcastische wijze de wereld becommentarieert. In deze strak gestructureerde bundel mag de lezer kijken achter dat masker kijken om er een zeer gevoelige en menslievende man te ontdekken. Hij doet dat consequent in achtregelige gedichten: vier, drie, één, waarbij het laatste vers telkens de zeven vorige bevraagt.

In de eerste cyclus De waarnemingen ontleedt de dichter zijn omgeving. Wat hij ziet legt hij vast: Mist legt zich te rusten in het park / donsdeken over vage varens. Het laatste sleutelgedicht van deze cyclus - Tien jaar is de dichter al verdwenen…/…de passer trekt de cirkel rond geen uitweg meer - kondigt de tweede aan: Natuurlijk weet ik dat. De dichter wordt persoonlijker: Het hele leven begeleid ik mijn sterven / weet wel waarheen maar niet waarom of hoe…/…alsof een zegen / ook zege op gevleugelde leugens zou zijn. Deze cyclus is een poëtische parel. Vorm, beeld en betekenis ondersteunen de prangende zeggingskracht: waarheid is zwart en ondraaglijk zwaar.

De kortere derde en vierde cyclus Knipoog van seizoenen en In het verlengde van verlangen vormen een overgang. In de derde wordt de natuurlijke kringloop de metafoor voor zelfonderzoek: Ik denk soms een seizoen te zijn / in zomers ongeremd…/…elke lente zoenoffert als ze krokus baart. De toon wordt luchtiger, speelser en vloeit over in de vierde cyclus waar de dichter de vrouw, moeder, dochter, geliefde, omzichtig, bijna schroomvallig omcirkelt met krachtige, tedere verzen vol begrip en vergeving: Ze hield zoveel van mij maar kon/mij niet zoenen had het nooit geleerd…/…ik onderging dat en wist niet waarom / alles in afstanden werd beleefd…/…ik noemde haar moeder, ze zei ‘dag zoon’.

In de vijfde cyclus De komst van het licht stelt al het vorige in vraag trekt Commerman de cirkel terug open, tilt zijn ervaren op tot een metafysisch niveau, zoekend naar zingeving. De titel zelf spreekt voor zich. De zoekende dichter spreekt zijn onzekerheid uit, de onontkoombare tijdelijkheid, de razernij daarover en het heilloze vertrouwen op een god: Zowat overal vind je wel laatste vragen / in handgebaar en ogenblik van mensen / radeloos omdat licht hen verlaat / redeloos en reddeloos omdat het lot / verraad pleegt hen woordeloos achterlaat…/…een kruis maken en toch goddeloos zijn. Drie gedichten vormen de epiloog Dan neem ik alles mee. Het is de ontlading, zelfrelativerend en zuiverend, zoals het laatste vers: geen wiegelied geen leed kom lieve schaterlach.

Dit is poëzie die persoonlijke ervaring transcendeert naar een universeel menselijk beleven. Aarzel niet, neem er alles van mee.

Dan neem ik alles mee, Guy Commerman, Demer Uitgeverij, Leusden, 2013, ISBN 978-1-291-01636-9

(Richard Foqué)

De geschiedenis van Mengmettaal

Mengmetaal was een groep auteurs uit de streek van Oost-Brabant met Leuven als vaste stek. De groep werd opgericht omdat er in de streek geen enkele, toonaangevende literaire vereniging bestond. Het werd een dichterscollectief met als naam Mengmetaal. Mark Meekers, initiatiefnemer, werd de eerste voorzitter. In 2006 werd hij opgevolgd door Guido Cloet. Er was geen strakke structuur: ieder lid had zijn inbreng, kon initiatief nemen.

In deze bundel komen verscheidene dichters aan het woord. Het is een afsluitbundel. Na 20 jaar schrijversgenootschap eindigt Mengmetaal. “20 jaar is héél lang voor een literaire vereniging. Het werd tijd om feestelijk af te ronden, wij willen niet zoals zovelen voor ons ‘een stille dood sterven’” schrijft Mark Meekers in zijn voorwoord dat de toepasselijke titel kreeg van Sluitletter.

Mengmetaal zal herinnerd worden als een vitale, bruisende vereniging met heel wat activiteiten. Het was geen clubje van enkele wereldvreemde dichters die in een cafézaaltje bijeenkwamen om elkaar te bewieroken. Neen, het waren bijeenkomsten met dichters, historici, filosofen, dichtersgroepen, tijdschriften die actueel waren. Ook jonge talenten kregen ruimschoots de kans om hun creativiteit te tonen. Niet alleen poëzie stond op hun programma maar ook fotografie, schilderkunst, beeldhouwkunst en film kwamen aan bod. Er was een mengen van kunsten en kunstenaars. Hun productie was te zien in tuinen, op straten, pleinen, hovingen van kastelen, overal kon men Mengmetaal tegen komen.

In de bundel komen een aantal leden voor de laatste keer aan het woord in deze gezamenlijke bundel. De kwaliteit van de teksten staat buiten kijf. Het zijn allen gekende auteurs die niet aan hun proefstuk zijn. Achteraan vinden we een korte bio- en bibliografie van de 26 auteurs: Hilde Boulanger, Guido Cloet, Bernard de Coen, Gerda De Preter, Lieve Desmet, Lieve Devijver, Ghislain Gilissen, Cyriel Gladine, Alexander Konovaloff, Paula Loeckx, Marm Meekers, Wim Menheer, Mark Naessens, Vincent Ongkowidjojo, Bruno Putzeys, Danny Rega, Herman Rohaert, Chantal Sap, Karel Sergen, Johan Van Cauwenberge, Luc Vandeborgt, Ann Van Dessel, Diana Van Quathem, Alfred Warrininer, Reine Wellens en Anne Wiering.

Een overzicht van de activiteiten van Mengmetaal van 1992 tot 2012 ontbreekt niet. Het is een overzichtelijk lijst van verwezenlijkingen waar vele verenigingen jaloers mogen op zijn. Alleen het uitgeven van 20 bundels is al een vermelding waard in een periode waar de grote uitgeverijen alleen maar aan de verkoopbaarheid denken en niet aan de kwaliteit. Toch slaagde Mengmetaal erin om te publiceren bij onder meer Uitgeverij P, Lannoo, Davidsfonds, Querido, Kramat en Ellesy.

Mengmetaal richtte ook vele poëziewedstrijden in en leidde verscheidene poëzieateliers. Mengmetaal had een eigen visie over poëzie. In één oneliner samengevat: Poëzie is software voor de ziel. Poëzie was voor hen de dagelijkse behoefte aan schoonheid, bevlogenheid, verdieping, bezinning, ontroering.

Het opheffen van de vereniging wil gelukkig niet zeggen dat de leden stoppen met schrijven. Velen zullen verder publiceren en de opvatting van Mengmetaal verder uitdragen individueel of in een andere vereniging. Zo leeft Mengmetaal verder. Gelukkig.

Sluitsteen – 20 jaar Schrijversgenootschap Mengmetaal, Uitgeverij P, Leuven, 2012, ISBN 978-94-91455-15-5

(Ferre Denis)

Wonen in de vloed

In een interview uit 2006 zegt Albert Bontridder dat hij het moeilijk heeft met de hedendaagse ontwikkelingen in de architectuur: Ze staat ver van de verbondenheid die ze met haar gebruikers zouden moeten aangaan. Ze engageert zich tegenover niets of niemand.  In zijn nieuwe bundel Wonen met de vloed neemt architect-dichter Bontridder hier tegenover zelf stelling. Hij doet dat aan de hand van een aantal poëtische beschouwingen over markante gebouwen, reflecterend en ponerend. Voor Bontridder zal architectuur samenbrengen, verenigen en bijdragen tot meer mens worden, zoals ook de taal dat kan en moet doen. Orde die ontstaat uit chaos: Het blijven de kamers van de taal / waarin de wanorde / regelrecht naar de orde voert, / het spoorloze / zichzelf fataal in het spoor loopt, /de dingen oog in oog / het verdichtsel herkennen.

Deze bundel bergt aanklacht en pleidooi in zich: Het wil / afvoeren wat moet / ten gunste van wat kan / voorbij het kunnen. In dit sleutelvers verwoordt de dichter het dilemma waarmee hij worstelt en die de ganse bundel beheerst: het breukvlak tussen traditie en moderniteit, tussen ‘het afwezige zijn’ en ‘de aanwezige vorm’, tussen vrijheid en engagement, tussen individualisme en sociale bewogenheid en de spanning daartussen: Hoe kan het wonen / ontsnappen aan de bedreiging, / aan de kwetsbaarheid van de vorm? Albert Bontridder positioneert zich in die tussenruimte niet als objectieve waarnemer, maar als een geëngageerde medemens, die vanuit zijn maçonnieke idealen die tussenruimte wil slechten en zin geven: Het wil zichtbaar maken / de noodzaak van het bouwen / om de ruimte te bevrijden / van toevallige eigenschappen, / om het spel van de verschijningen / te vervangen door de daadwerkelijkheid / van glans en evidentie, / van zijn voorbij het existeren.

Zelden heeft iemand zijn architectuurvisie zo dichterlijk verwoord en zijn poëtica zo architecturaal vertaald. Terecht noemt Willy Roggeman in een monografie over de dichter, Bontridder de boeiendste, de volledigste dichter in Vlaanderen sedert Tijd en Mens, tijdschrift waarvan Bontridder zelf medeoprichter was.

Met deze bundel smeedt de dichter, meer nog dan in zijn vroeger werk, inhoud, vorm en stijl tot één symbiose van indringende poëtische zeggingskracht. De verzen drijven op een volgehouden ritmische cadans van een obsederende schoonheid, die de lezer het gedicht als het ware indrijft. Bontridder gebruikt daarbij de vraagstelling als bewuste stijlfiguur, die verplicht tot eigen positie kiezen tegenover en engagement met de dichter: Hoe kan het wonen / ontsnappen aan de bedreiging, / aan de kwetsbaarheid van de vorm?  Wonen in de vloed  getuigt van een ongeziene vitaliteit voor een 92-jarige. Bontridder is de bouwmeester die vorm geeft aan taal en taal ‘vervormt’ tot een instrument van plastische schoonheid en essentiële menselijke vraagstellingen. Wat de goden / voor onmogelijk houden, / veronderstellen / mier en mens. Als laatste der Vlaamse vijftigers heeft Bontridder met deze bundel een meesterwerk afgeleverd. Hij staat als een huis om in te wonen.

Wonen in de vloed, Albert Bontridder, 2012, Poëziecentrum, Gent, ISBN/EAN 978-90-5655-305-0

(Richard Foqué)

Handel drijven met Inghels en Peeters

Maarten Inghels debuteerde op 20-jarige leeftijd met de dichtbundel Tumult, (2008, Van Gennep). In 2009 verscheen bibliofiel Het abattoir van het afscheid, later opgenomen in de bundel Waakzaam (2011, De Bezige Bij). De handel in emotionele goederen is zijn prozadebuut.

Maarten Inghels is tevens coördinator van De Eenzame Uitvaart, een initiatief waarbij poëzie bij de uitvaart van eenzame overledenen wordt voorgedragen – geen onbelangrijk detail, gezien de thematiek van deze roman.

Luukas Kolibri is handelaar in emotionele goederen: hij ruimt op wat de overledenen achterlaten. Een best lucratieve bezigheid, want in de stad waar Luukas zijn werkterrein had, stierven er meer mensen dan er duiven de standbeelden sierden. Met een ver doorgedreven gevoel voor efficiëntie haalt hij, bijgestaan door zijn collega Geoffrey, de bezittingen van de doden op.

Als zijn geliefde Robin sterft, lukt hem dat echter niet. Diezelfde Luukas houdt zich krampachtig vast aan al wat zij heeft achtergelaten, en dat wordt een ware obsessie: Het appartement werd steeds krapper. Op de grootste blinde muren had hij een net gespannen, een geraamte waaraan hij met touwen wasknijpers of kleefband bezittingen hing: van een ietwat muf naar verschraalde parfum ruikende trui van Robin tot een oude haarspeld, naast de haartjes en de vuiligheid uit de sifon en de zakjes met perforatorafval, tot er een gordijn ontstond. Hij bouwde het schrijn van zijn betreurde geliefde uit tot het een bedevaartsoord met memorabilia was.  

Tragiek en een onderliggende humor gaan in deze roman beslist hand in hand. Een landloper op batterijen is dan weer speelser van uitgangspunt: de auteur volgt het Antwerpse stratenplan op zijn smartphone. Heeft de machine de mens in de hand? Het leidt in elk geval tot een nieuwe realiteit, een door de moderne techniek aangedreven confrontatie, met (schijnbaar toevallige?) ontmoetingen tot gevolg, én een verrassend einde.

Bewijst Maarten Inghels met De handel in emotionele goederen en Een landloper op batterijen onmiskenbaar dat er een beloftevol romancier is opgestaan, dan heeft Elvis Peeters zijn pluimen al meer dan verdiend: lid van de legendarische cultgroep Aroma Di Amore, zanger van De Legende, De Bange konijnen en Peeters en Angst en schrijver van verhalen (o.a. Brancusi, 1999 en Calvados, 2001), romans (de recentste: Dinsdag, 2012) theaterstukken en kinderboeken. 

Peeters vertrekt van een historisch feit: de Waffen-SS verwoestte het volledige dorp Oradour-sur-Glane. De hoofdpersoon bezoekt het spookdorp en brengt er de nacht door met een vrouw die hij er ontmoet. De kracht van Peeters’ proza ligt telkens weer in die franjeloze, nauwkeurige stijl die door zijn uitgepuurdheid een maximaal effect sorteert, schrijft Dirk Leyman in zijn nawoord. Oradour is daar zeker het zoveelste bewijs van.

De handel in emotionele goederen, Maarten Inghels, De Bezige Bij, Antwerpen, 2012, ISBN 978 90 854 2415 4; Een landloper op batterijen, Maarten Inghels, nawoord Dirk Leyman, Belgicareeks, Uitgeverij Voetnoot, 2012, ISBN 978 90 780 6891 4; Oradour, Elvis Peeters in samenwerking met Nicole Van Bael, nawoord Dirk Leyman, Belgicareeks, Uitgeverij Voetnoot, Amsterdam, 2012, ISBN 978 90 780 6890 7

(Roger Nupie)

De waanzin van Baillon

Des mots van André Baillon verscheen in 1927. De ik-verteller is bezeten van woorden die hem teisteren; hij zag ze, ze bewegen, kregen een lijf en vleugels en liepen over zijn blad. Hij beleefde zijn verhalen. Woorden kropen langs zijn penhouder omhoog om via zijn oog zijn hersens binnen te dringen. Hij sloeg ze dood. Jezus, waarom had hij in zijn leven zo veel woorden tot leven gebracht? Het leek wel of ze wraak wilden nemen, ze kropen uit zijn boeken en vraten zijn hersens aan. Woorden zijn alleen maar dood in woordenboeken. De werkelijkheid en de fictie uit zijn boeken vloeien in mekaar over. Hij voelt dat anderen vinden dat hij gek aan het worden is, net als voorheen zijn vrouw. De voor de hand liggende vraag, waar iedereen over struikelt, was volgens hem: wat geef je een horloge te eten, opdat het zou blijven lopen. Woorden kunnen een mens blijkbaar ziek maken, op papier zelfs vermoorden door spraakverwarring en onbegrip, of omdat de grens tussen echte feiten en fantasie erg dun is. Het verschil tussen moord en woord is slechts één letter. Toch kan hij enkel door te schrijven de woorden bedwingen en de angst overwinnen: schrijven uit noodzaak om te leven, om in leven te blijven.

Een boek van Baillon kan je onmogelijk onberoerd laten, omdat hij de lezer een ongecensureerde kijk geeft op zijn chaotische psyche en zijn onconventionele liefdesleven. Leven staat voor hem gelijk aan een ziekte, en schrijven betekent de bevrijding, de verlossing. Baillon is niet langer een miskende auteur, maar toch is zijn werk te weinig bekend of gewaardeerd. In 1985 verscheen bij uitgeverij Manteau in een vertaling van Jos Vandeloo de roman Een doodeenvoudig man, oorspronkelijk in Parijs verschenen in 1925 als Un homme si simple. Uitgeverij Dedalus publiceerde in 1990 Doodzonde, de vertaling van Le perce-oreille du Luxembourg, in Parijs verschenen in 1928. In Frankrijk bestaat al jaren veel belangstelling voor deze Vlaamse, in het Frans schrijvende auteur, die in zijn romans zijn eigen leven in kaart brengt. Een turbulent leven dat vaak leidde tot inzinkingen en verpleging in de psychiatrie. Het spreekt vanzelf dat er een stroom van publicaties op gang is gekomen over dit fenomenale talent. Het is zonder meer boeiend om zijn levensloop te volgen, dat is een roman op zich. Geboren in Antwerpen in 1875, opgegroeid in Dendermonde, college gelopen in Turnhout en Aalst, in Oostende zijn hele erfenis verspeeld en zijn eerste zelfmoordpoging. Aan de Universiteit van Leuven studeert hij voor ingenieur maar slaagt niet en vestigt zich in Luik. Baillon begint te schrijven en te publiceren op jonge leeftijd, in 1899 verschijnt zijn eerste novelle. In datzelfde jaar al verschijnen de eerste tekenen van zijn zenuwziekte, die hem uiteindelijk fataal zou worden. Deze uitgave is voorzien van een informatief nawoord door de vertaler, en mooi uitgevoerd in een klein, goed in de hand liggend formaat.

Waanzinnen, André Baillon, vertaling en nawoord Frans Denissen, Voetnoot, Amsterdam, 2012, ISBN 9789078068921

(Guy van Hoof)

In goed en kwaad: Fritzi Harmsen van Beek

Fritzi ten Harmsen van der Beek, later ingekort tot F. Harmsen van Beek, was in de Blaricumse villa Jagtlust de muze van schrijvers als Remco Campert, Cees Nooteboom, Gerard Reve en Theo Sontrop. Ook Adriaan Roland Holst, Bernlef en Hugo Claus waren in de ban van haar talent. Haar eerste gedichten verschenen in het tijdschrift Tirade in 1958. Hugo Claus noemt haar al snel de beste hedendaagse dichter. In 1963 ontvangt ze de Poëzieprijs van de stad Amsterdam, best opmerkelijk, aangezien haar eerste bundel pas twee jaar later zou verschijnen: Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten. Een instant succes: in enkele maanden worden er tienduizend exemplaren verkocht. Hierbij het begin van:

Goedemorgen, hemelse mevrouw Ping

 is U de zachte nacht bevallen, hebben de on-
deugende, geheimzinnige planten naar behoren

gegeurd en zijn hopelijk geen van uw overige
zuigelingen aan de builenpest bezweken?

Hebt U de interessante nerveuze godvruchtige
vogeltjes, vrome goedertierende mevrouw, al wel

bekeken, druk telefonerend van: hallo, met piet,
kom je op mijn tak - o de sierlijke levendige

vogels, allemaal allemaal voor de brave poes,
die veelbeproefde droevige moeder.

Nadat ze in de jaren zeventig Jagtlust moet verlaten leeft Fritzi een teruggetrokken leven. Toen haar in een interview werd gevraagd wanneer en of er nog iets van haar zou verschijnen, antwoorde zij: Ik heb het net beleefd, dan kan ik toch niet meteen… Stel je voor, dan moet je alles dubbel leven, dat is toch niet leuk, dat wil ik niet trouwens. Bovendien, dag en nacht werken, eerst leven en daarna opschrijven wat er gebeurd is… nee, dat wil ik niet.

Zowel haar gedichten als haar verhalen vormen een opmerkelijk poëtisch universum. Haar werk is even eigenzinnig, apart en uniek als dat van pakweg Jan Arends, Armando en Samuel Beckett, verwoord in een heel eigen taal. NRC Handelsblad omschreef het als volkomen natuurlijk spreken in een volkomen onnatuurlijke taal. Voeg daar kwetsbaarheid, verwondering en tederheid aan toe en haar oeuvre – dat wel één grote ode lijkt aan alledaagse gebeurtenissen, haar directe omgeving, dieren en planten – hoe klein het ook is, hooguit zes publicaties,  maakt haar tot een de belangrijkste schrijvers in de Nederlandstalige literatuur van de 20e eeuw.

Fritzi stond erop dat haar werk pas na haar dood zou herdrukt worden. In goed en kwaad brengt voor het eerst haar volledige literaire werk samen, aangevuld met haar subtiele en minutieuze tekeningen.

Het begon gewoon. Maar dat zegt niets. We waren gewaarschuwd en we wisten wel beter. Maar het vervelende is dat zolang alles gewoon is, vooral als dat lang duurt, je niet weet of er nu al wel of nog niet begonnen is. Wie zal het zeggen en vooral, wat maakt het uit?

Fritzi Harmsen van Beek eindelijk in één band: het maakt niet alleen heel wat uit, het is een wereld van verschil.

In goed en kwaad, Verzameld werk, F. Harmsen van Beek, Uitgeverij De Bezige Bij, 2012, Amsterdam, ISBN 978 90 234 6988 9

(Roger Nupie)

Poëzie begint bij nul

Voor een ernstig zieke geldt de vanzelfsprekendheid van alle dingen niet meer. Lichaam en geest zijn tot het uiterste gespannen. Met heel zijn wezen zoekt de patiënt naar troost en naar nieuw evenwicht. Pijn kan die zoektocht extra moeilijk maken. Tot zover de biografische info die met Het boek nul van Philippe Cailliau verweven is.
Cailliau heeft lang gezwegen en maakt met zijn nieuwe bundel een dubbele rentree. De dichter is terug, maar ook (voorzichtig) de mens zonder medische bijsluiter. In de gegeven omstandigheden had een loodzwaar kunstwerk vol pijnscheuten, beklemmingen en doodsangsten kunnen ontstaan. Maar Cailliau zet als tegengif afstand en ironie in. Hij doet recht aan zijn persoonlijke ervaringen en maakt ze in een vloeiende beweging tot metafoor voor algemeen invoelbare zaken als twijfel, hoop en strijdbaarheid.
In het eerste gedicht Identificatie wordt de toon gezet: zakelijk op een gevoelige manier, onnadrukkelijk ironiserend. De dichter maakt een recapitulatie van zijn bedreigde leven alsof hij een en ander op een formuliertje invult. Alle documenten zijn beschikbaar. / Zwangerschap, geboorte. / Geslacht. / Dood nog niet. (…)
In dit gedicht en ook in andere geeft de dichter zijn existentie opnieuw vorm. Hij modelleert zijn kleien integriteit, zodat hij is. De verzen zien er weinig avontuurlijk uit, maar raken door de inhoud. Om zijn nijpende gezondheidstoestand heen kneedt de dichter een andere werkelijkheid. Die gecreëerde realiteit geeft verrassend veel lucht en beteugelt angsten. Koortsdromen reiken vanzelf woorden aan: Als de leden zwaar worden, / wordt het hoofd ijl en het denken / in puzzelstukken dunner. Luidruchtig / worden de vreemde liturgieën. / (…) en kunst valt uit / de cimbalen op de zolders van het brein.
Bijzonder hoe in deze bundel de beperking van ziekte leidt tot het opheffen van grenzen. Het is een paradox. Hoe benarder het fysiek wordt, des te meer vergezichten opent de dichter. Hij slaapwandelt of vliegt driftig / op een piloot die automatisch duikt (…)
Ziekte en bederf: de duvel en z’n ouwe moer krijgen er mee te maken. Als het er echt om spant, is taal misschien nog wel het enige. Maar dan moet je taal wel heruitvinden. Dan moet het bestaan op nul gezet worden, waarna je vanuit het zwart, het diepste punt, toewerkt naar een toestand van verlichting. In Het boek nul beziet de dichter zijn persoonlijke Ground Zero. Gelukkig niet om het lekker allemaal ‘van zich af te schrijven’. Als het leven opeens in nulstand is, begint poëzie. Cailliau bewijst in deze sterke bundel dat het kan. Hij doet het zonder de overspannenheid die je nog wel eens tegenkomt bij anderen die naar aanleiding van een heftige gebeurtenis aan het dichten slaan.

In Het boek nul is de dichter veel. Hij is de hij in vele van de gedichten, hij is god in een schietstoel, hij is een tovenaar die zich los droomt van slangetjes, zakjes en ander medisch ongemak.

Het boek nul, Philippe Cailliau, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2013, ISBN/EAN 978-90-76644-65-3, www.kleinood-en-grootzeer.com

(Erick Kila)