De dichtbundel Les amandiers sont morts de leurs blessures van Tahar Ben Jelloun verscheen in 1981 in een Nederlandse vertaling van Joris Iven: De amandelbomen zijn aan hun verwondingen bezweken (Masereelfonds). Daar bleef zijn belangstelling voor Marokkaanse literatuur echter niet toe beperkt: Iven wijdde er samen met Theo Dirix een aantal essays aan, die nu voor het eerst gebundeld zijn in De kalligrafie van de schreeuw - Marokkaanse dichters en schrijvers.
Het was Paul Bowles die voor het eerst de aandacht vestigde op de Marokkaanse literatuur toen hij in 1956 in Marokko volksverhalen opnam en vertaalde. De invloed van de orale cultuur is tot op heden niet te onderschatten: ook nu nog identificeren de hedendaagse Marokkaanse auteurs zich met de rol van de verteller. Het tijdschrift Souffles, in 1966 opgericht door Abdellatif Laâbi was dan weer baanbrekend omdat het een nieuwe adem blies in de Marokkaanse literatuur die zich afscheurde van de koloniale literatuur.
De artikels - vlot en helder geschreven, vrij van academisch geleuter zonder dat het ook maar een moment de degelijkheid in het gedrang brengt - worden afgewisseld met vertalingen van gedichten en prozafragmenten. Zo kunnen we kennis maken met auteurs als Driss Chraïbi (met het schitterende gedicht De elektronische apen, ondertitel: sarcastisch gedicht met voetangels en klemmen ter ontsmetting van Afrika), Mohammed Khaïr-Eddine (Alsof de zon de dood zou moeten voeden) en Abdelkebir Khatibi (De klassenstrijder op Taoïstische wijze). Uiteraard mocht ook Tahar Ben Jelloun niet ontbreken - een fragment uit Sterven zoals wij:
Je grootmoeder is gisteren gestorven. Zij is 's ochtends heengegaan, bij het ochtendgloren. Gelukkig en mooi. Met een ster op het voorhoofd en een engel op elke schouder. Haar laatste blik was voor jou. Zij heeft zelfs gezegd dat die dag de zon voor jouw koude handen was, zo ver van ons land, en dat je eens moet gaan trouwen. Zij heeft even geglimlacht en toen is ze vertrokken op een paard. Men denkt dat het een gevleugeld paard is. Wij hebben vanaf ons terras gezien hoe de hemel zich opende en in de schemering een klein sterretje opnam. Van overal kon men haar zien. Wij hebben je gemist. Het was een heel mooi feest. Wij hebben haar wil geëerbiedigd: wij hebben gehuild noch gekermd toen de doodskist over de drempel van het huis werd gedragen. Wij hebben ons geparfumeerd met reukhout, wierook van het paradijs. De tuin waar zij zo graag bad, stond in bloei. // Herinner je je die stiltes van haar, tussen twee gebeden: elke rimpel sprak van tederheid. Ons blijft de vredigheid en het licht van die dag.
De combinatie essays en fragmenten maakt het geheel niet alleen informatief; Iven en Dirix prikkelen de nieuwsgierigheid van de lezer, die na lezing van De kalligrafie van de schreeuw de rijke en boeiende wereld van de Marokkaanse literatuur kan induiken. Kortom: een standaardwerk!
De kalligrafie van de schreeuw - Marokkaanse dichters en schrijvers, Joris Iven, Theo Dirix, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2011, ISBN 978-1-4477-6581-3
(Roger Nupie)
Het was Paul Bowles die voor het eerst de aandacht vestigde op de Marokkaanse literatuur toen hij in 1956 in Marokko volksverhalen opnam en vertaalde. De invloed van de orale cultuur is tot op heden niet te onderschatten: ook nu nog identificeren de hedendaagse Marokkaanse auteurs zich met de rol van de verteller. Het tijdschrift Souffles, in 1966 opgericht door Abdellatif Laâbi was dan weer baanbrekend omdat het een nieuwe adem blies in de Marokkaanse literatuur die zich afscheurde van de koloniale literatuur.
De artikels - vlot en helder geschreven, vrij van academisch geleuter zonder dat het ook maar een moment de degelijkheid in het gedrang brengt - worden afgewisseld met vertalingen van gedichten en prozafragmenten. Zo kunnen we kennis maken met auteurs als Driss Chraïbi (met het schitterende gedicht De elektronische apen, ondertitel: sarcastisch gedicht met voetangels en klemmen ter ontsmetting van Afrika), Mohammed Khaïr-Eddine (Alsof de zon de dood zou moeten voeden) en Abdelkebir Khatibi (De klassenstrijder op Taoïstische wijze). Uiteraard mocht ook Tahar Ben Jelloun niet ontbreken - een fragment uit Sterven zoals wij:
Je grootmoeder is gisteren gestorven. Zij is 's ochtends heengegaan, bij het ochtendgloren. Gelukkig en mooi. Met een ster op het voorhoofd en een engel op elke schouder. Haar laatste blik was voor jou. Zij heeft zelfs gezegd dat die dag de zon voor jouw koude handen was, zo ver van ons land, en dat je eens moet gaan trouwen. Zij heeft even geglimlacht en toen is ze vertrokken op een paard. Men denkt dat het een gevleugeld paard is. Wij hebben vanaf ons terras gezien hoe de hemel zich opende en in de schemering een klein sterretje opnam. Van overal kon men haar zien. Wij hebben je gemist. Het was een heel mooi feest. Wij hebben haar wil geëerbiedigd: wij hebben gehuild noch gekermd toen de doodskist over de drempel van het huis werd gedragen. Wij hebben ons geparfumeerd met reukhout, wierook van het paradijs. De tuin waar zij zo graag bad, stond in bloei. // Herinner je je die stiltes van haar, tussen twee gebeden: elke rimpel sprak van tederheid. Ons blijft de vredigheid en het licht van die dag.
De combinatie essays en fragmenten maakt het geheel niet alleen informatief; Iven en Dirix prikkelen de nieuwsgierigheid van de lezer, die na lezing van De kalligrafie van de schreeuw de rijke en boeiende wereld van de Marokkaanse literatuur kan induiken. Kortom: een standaardwerk!
De kalligrafie van de schreeuw - Marokkaanse dichters en schrijvers, Joris Iven, Theo Dirix, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2011, ISBN 978-1-4477-6581-3
(Roger Nupie)