Al van de eerste bundel van Hendrik Carette (º 1946, Brugge), Winter te Damme uit 1974, hield ik. Frisse, eigenzinnige poëzie. Met de wortels in de Lage Landen. Vlaanderen (ook Zeeuws-), Friesland, de kust waren en zijn plaatsen van poëtische handeling. Ik heb Carette's volledige oeuvre in de kast, en lees daar regelmatig in. Het is eigenlijk niet zo groot als ik 'voel': na Winter te Damme verschenen Ik leef dus ik zweef nog (1978), Klacht van een grootgrondbezitter (1985), Een raaf in Raversijde (1993), Pact met Pound (2000) en Gestolen lucht (2006). Máár: van ongekende rijkdom, die het groter doet lijken. En dan werd het onlangs ook nog eens uitgebreid met Een zeemeermin aan de monding van het Zwin.
Het motto, van G.J.P.J.Bolland, zegt veel: "Mij is geworden de genade en de vloek dat ik het zeggen moet." Zeer toepasselijk. Carette ergert zich. Ik zou zelfs durven zeggen: Carette ergert zich gráág. Aan van alles en nog wat. Maar: ontneem hem die ergernis, en hij zal daar over klagen. Want: waar dán over te 'mopperen'? Vooral zijn politieke essays en kritieken streken mensen meermaals tegen de haren in, maar stonden en staan wel altijd stijf van oprechte verontwaardiging. Ook Carette's poëzie doet geen moeite het de lezer aangenaam te maken. Dat is precies wat me er zo in aantrekt. Hij doet gewoon zijn eigen ding, zijn eigen zin. Trekt zich niets aan van wat de goegemeente verwacht. Hij brabbelt niet, maar spreekt in Kalamattataal met keien in de mond. Hij raast niet, maar tiert tegen de rotswand van zijn grot. Lees er Een Attische tragedie maar op na. Dat vers heeft als motto Nietsche niesde weer twee keer boven dit gedicht. Het is maar een willekeurige bladzijde die ik opsloeg. Maar: alleszeggend over het karakter van dit dwarse, koppige, oorspronkelijke talent.
Iedere liefhebber van originele poëzie zou zich deze bundel aan moeten schaffen. Geen onderwerp is deze barse Bruggeling te min. Dat blijkt al uit een blik op de inhoudsopgave. Titels als Een mysterieus doek van Caspar David Friedrich, Een angst voor mijn reïncarnatie, Een treinreis naar het noorden des lands en Een lijst met nog niet gestrande en verzonken schepen en andere platboomde boten uit mijn rijk maritiem verleden (gewéldig!) zijn niet minder avontuurlijk dan de lading die ze dekken. Geen blad voor de mond neemt hij. In Een openlijk vermaan aan Eriek Verpale noch in Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres (Joke van Leeuwen zal niet blij zijn met Laat haar toch priegelen. Ja, laat haar maar leuk haar ding dong doen, / zolang ik maar niet hoef en zij niet jokt en lokt en ik niet moet geeuwen). Ik moet me hier tot 500 woorden beperken, dus: kópen dit prachtwerk van deze ondertussen niet meer zo jonge meester! Dit is poëzie van niveau, zoals er veel te weinig verschijnt.
Een zeemeermin aan de monding van het Zwin, Hendrik Carette, Poëziecentrum, Gent, 2011, ISBN 978 90 5655 444 6
(Bert Bevers)
Het motto, van G.J.P.J.Bolland, zegt veel: "Mij is geworden de genade en de vloek dat ik het zeggen moet." Zeer toepasselijk. Carette ergert zich. Ik zou zelfs durven zeggen: Carette ergert zich gráág. Aan van alles en nog wat. Maar: ontneem hem die ergernis, en hij zal daar over klagen. Want: waar dán over te 'mopperen'? Vooral zijn politieke essays en kritieken streken mensen meermaals tegen de haren in, maar stonden en staan wel altijd stijf van oprechte verontwaardiging. Ook Carette's poëzie doet geen moeite het de lezer aangenaam te maken. Dat is precies wat me er zo in aantrekt. Hij doet gewoon zijn eigen ding, zijn eigen zin. Trekt zich niets aan van wat de goegemeente verwacht. Hij brabbelt niet, maar spreekt in Kalamattataal met keien in de mond. Hij raast niet, maar tiert tegen de rotswand van zijn grot. Lees er Een Attische tragedie maar op na. Dat vers heeft als motto Nietsche niesde weer twee keer boven dit gedicht. Het is maar een willekeurige bladzijde die ik opsloeg. Maar: alleszeggend over het karakter van dit dwarse, koppige, oorspronkelijke talent.
Iedere liefhebber van originele poëzie zou zich deze bundel aan moeten schaffen. Geen onderwerp is deze barse Bruggeling te min. Dat blijkt al uit een blik op de inhoudsopgave. Titels als Een mysterieus doek van Caspar David Friedrich, Een angst voor mijn reïncarnatie, Een treinreis naar het noorden des lands en Een lijst met nog niet gestrande en verzonken schepen en andere platboomde boten uit mijn rijk maritiem verleden (gewéldig!) zijn niet minder avontuurlijk dan de lading die ze dekken. Geen blad voor de mond neemt hij. In Een openlijk vermaan aan Eriek Verpale noch in Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres (Joke van Leeuwen zal niet blij zijn met Laat haar toch priegelen. Ja, laat haar maar leuk haar ding dong doen, / zolang ik maar niet hoef en zij niet jokt en lokt en ik niet moet geeuwen). Ik moet me hier tot 500 woorden beperken, dus: kópen dit prachtwerk van deze ondertussen niet meer zo jonge meester! Dit is poëzie van niveau, zoals er veel te weinig verschijnt.
Een zeemeermin aan de monding van het Zwin, Hendrik Carette, Poëziecentrum, Gent, 2011, ISBN 978 90 5655 444 6
(Bert Bevers)